
Wat nu de hulpmiddelen betreft, die men tegen de zandverstuivingen
kan aanwenden, zoo noem ik met staring en anderen'):
1°. het leggen van zoden of plaggen, waartusschen ander gewas,
de den vooral, goed aankomt;
2°. het aankweeken van dennen (Pinm sylvestris), in hunne jeugd
door staketsels of struiken beschut en vooral geregeld met elkander in
verband geplant',
3°. het planten van helm, te gelijk met andere in de duinen te huis
behoorende gewassen, zooals het zand-rietgras (afgebeeld in Neêrlands-
Plantenschat, bl. 236), dat met zijne 1 of meer N. ellen ver voortkruipende
en aan alle zijden vertakte wortelspruiten het losse zand als
met een horizontaal uitgespannen net vasthoudt; de zoogenaamde katten-
doorn of duindoorn (Hippophaë rhamnoides), de kruipende Wilg (Salix repens)
enz. Verg. het Tijdschrift voor Nijverheid, t. a. p l.;
4°. uitroeijing van het konijn j
5°. het pas begroeijend veld niet te laten afeten door schapen;
6°. het niet te veel weghalen van steenen, die door hun gewigt het
opwaaijen van het zand belemmeren;
7°. het sparen van allen plantengroei, zelfs de onaanzienlijke korstmossen,
welke die belangrijke rol in de Natuur spelen, dat zij de
allereerste beginselen van plantengroei op kalen steen en dor zand
vormen, tusschen welke later andere planten opwassen, die eerst een
begroeid heideveld, later een bosch en welige landsdouwen vormen,
waar vroeger het stuivend zand het akeligst beeld van verwoesting en
dood opleverde.
In de planten zijn goede hulpmiddelen tot wering van het bedoelde
kwaad gelegen, gelijk wij in het bovenstaande zagen, en welke het
van belang is , wèl te leeren kennen.
') Album der Natuur, 1861, bl. 13—19; Tijdschrift voor Nijverheid, 1862, bl.
102—118.
G. B. AIRY’S LEZING OVER DE ZONSVERDUISTERING
v a n 18 JULiJ I 860;
DOOR
D. BIERENS de HAAN.
Ter gelegenheid van de 31ste vergadering der British Association for
the advancement of science, in het begin van September des vorigen
jaars te Manchester gehouden, hield Prof. G. b. airy , Astronomer-
Royal van Engeland, eene lezing over de zonsverduistering van 1860.
Indien iemand, was hij voorzeker in staat om daar dat onderwerp
te behandelen. Immers toch, behalve dat zijn naam in de sterre-
kunde genoeg bekend is , heeft hij meermalen de gelegenheid gehad,
om zich met dit onderwerp onledig te houden, en bezit hij de gave,
om zich op eene gemakkelijke, verstaanbare wijze uit te drukken, en
om ook meer ingewikkelde theoriën duidelijk en helder voor te stellen
; bij zijne groote kennis paart hij een, bij Engelschen zoo eigen-
aardigen, populairen trant van voordragt. En zulks was hier ook noo-
dig, waar hij voor een gezelschap van ruim 3000 menschen te spreken
had, mannen en vrouwen, geleerden van verschillende rigting, en
anderen, die door hunne belangstelling in de »Meeting” daarvan tijdelijk
lid waren geworden. De groote Free-Trade-Hall, gebouwd ter
herinnering aan de afschaffing der korenwetten, was naauwelijks toereikend
om deze menschenmassa te bevatten; en toch was de spanning
en de oplettendheid groot genoeg om de stilte te doen bewaren, hoezeer
een groot deel der toehoorders op elkander gepropt moest blijven
staan; die stilte was ook noodig, daar de stem van den spreker niet
tot de sterkste behoorde en soms moeite had het einde der zaal te
bereiken. Aan het eene einde daarvan voerde een breede trap tot
eene verhevenheid, aan het einde waarvan een groot orgel de zaal
sloot, ter halver hoogte van de gallerij , die rondom deze groote zaal
1863. 3