
proef wordt nu die afstand zoo gekozen, dat de afwijking van het naaldsysteem
in een met de elektroden verbonden galvanometer telkens even groot, b. v.
50’ zij. Uit dien afstand laat zich dan de stroomsterkte door eene eenvoudige
rekening vinden.
De gassen, waardoor de stroom van een RUHMKORFF-apparaat van middelbare
grootte werd geleid, waren waterstof, stikstof en dampkringlucht op
verschillende graden van verdunning.
In overeenstemming met andere onderzoekers vond ook D. L. R., dat die
gassen, vooral waterstof, toenemen in geleidingsvermogen naarmate hunne
spanning afneemt, totdat dit voor eene bepaalde spanning, die voor laatstgenoemd
gas met een manometerstand van 2 m.m. overeenkomt, zijn maximum
bereikt. De vermindering van het geleidingsvermogen in dit gas door eene
nog sterkere verdunning, die door anderen was waargenomen, heeft D. L. R.
evenwel niet bevestigd gevonden. Bij de spanning, welke met het maximum
van zijn geleidingsvermogen overeen kom t, is de wederstand van elke gaskolom
met zijne lengte evenredig. De invloed der doorsneden is ook zeer merkbaar,
zonder dat het mogelijk is geweest daarvoor eene bepaalde wet te vinden.
Wanneer men in eene buis, waarin het gas zoo vei’dund is , dat het de bekende
stratifikatien in het elektrisch licht zeer breed vertoont, en terwijl dit plaats
heeft, een weinig van hetzelfde gas inlaat, zooveel, dat dë spanning van b. v.
1 tot l i of H m.m. daardoor aangroeit, dan ziet men dit nieuwe gas aanleiding
geven tot eene voorbijgaande en zich van de eene laag tot de andere voortplantende
verandering van het verschijnsel, voor wier nadere bijzonderheden wij
naar de bovengenoemde bron moeten verwijzen en d ie , volgens DE LA RIVE,
zeer spreekt ten voordeele van de verklaring, welke RtESS van de stratifikatien
heeft gegeven. Volgens dezen geleerde zoude dit verschijnsel ontstaan uit eene
reeks van door de opvolgende ontladingen voortgebragte verdigtingen en verdunningen
der luchtvormige middenstof, waardoor de elektriciteit zich beweegt.
De verdigte en daardoor meer geleidende lagen zouden donker blijven, terwijl
de verdunde en dus minder geleidende lichtend worden , evenals van een keten
van zilver en platinadraad de schakels van dit laatste metaal gloeijend worden
en de zilveren niet, door een en denzelfden stroom, die door de keten wordt
geleid.
Twee andere reeksen van proefnemingen hebben uitkomsten opgeleverd, die
deze verklaring van RtESS ten volle bevestigen. Twee kleine platinaplaaljes
van 7 m.m. middellijn op steeds denzelfden afstand van elkaar gedompeld of
in de donkere ruimte rondom het positive, óf in de helder lichtende aureole
rondom het negative pooleinde, doen het naaldsysteem eens galvanometers,
waarmede zij verbonden zijn, bij waterstof op eene spanning van 2 m.m., in
het eerste geval bijna niet en in het tweede 55° afwijken. De wederstand in
het eerste gedeelte der middenstof is dus veelmalen geringer dan die in het
tweede.
In stikstof, bij eene spanning van 5 m.m., rees een thermometer in de
donkere ruimte hij de positive elektrode van 18 tot 32’ in 6 minuten en te
gelijker tijd rees een andere thermometer in den lichtkrans rondom de negative
van 18 tot 40°. L n.
Poreusheid van platina. — H. St . CLAIRE DEVILLE en TROOST hebben aan de
Académie des Sciences in hare zitting van 2b Mei j.1. eene nota ingeleverd over
het meten van hooge warmtegraden. In het voornaamste onderwerp, dat zij
daarbij behandelen , kunnen wij hier niet treden, daar het betrekking hoeft op
eenen arbeid van edmond b e c q u e r e l , die minder voor een uittreksel geschikt
is. Maar D. en T. deelen daarbij proefnemingen mede, die op zich zelve en afgescheiden
van haar verband met pyromelrie te belangrijk zijn om ze hier met
stilzwijgen voorbij te gaan.
Eene platinabuis, zonder soldeersel uit een massief stuk gedreven en getrokken
, werd in eene wijdere van porselein geplaatst en de ringvormige ruimte
daar rondom zoo goed mogelijk luchtdigt gemaakt. Men ziet, het is de toestel
van DEVILLE voor de dissociatie, waarin de binnenste buis, van poreus aardewerk
, door eene van platina is vervangen (zie hiervoor blz. 30 en 38). Om
de platinabuis, dus dóór de porseleinen, wordt een stroom zuiver en droog
waterstofgas geleid , en dóór de platinabuis dampkringslucht. Bij gewonen
warmtegraad blijft deze onveranderd; maar wanneer men den toestel in een
fornuis verh it, dan vermindert de zuurstof in die lucht al meer en meer en
er komt waterdamp voor in de plaats , zoodat eindelijk bij eene temperatuur , die
op 1100 C. geschat werd, de platinabuis, terwijl daar aan het eene einde
slechts drooge dampkringlucht instroomt , aan het andere niets dan stikstof en
waterdamp levert. Tegelijk bemerkt men, dat er aan ditzelfde uiteinde van
den toestel veel minder waterstof uit de porseleinen buis uitstroomt, dan er
aan het andere einde wordt ingevoerd. Waterstof wordt dus door gloeijend
platina doorgelaten, alsof dit poreus aardewerk ware. En er is meer. Als de
temperatuur nog hooger wordt, dan bevat het uitstroomend mengsel van
waterdamp en stikstof bovendien nog eene merkbare hoeveelheid vrije
waterstof, en als men nu de in de buitenruimte toestroomende waterstof
plotseling afsluit en de afvoerbuis in kwik dompelt, dan stijgt dit daarin tot
eene hoogte van 602 m. m ., terwijl de barometerstand 755 bedraagt, en dit
niettegenstaande deze buitenruimte niet volkomen luchtdigt is.
Als men in plaats van dampkringslucht zuiver en droog koolzuur door de