
kend, ziedaar derhalve de twee hoofddrijfveèren ook in elke uit dieren
bestaande maatschappij, even als zij het in die der menschen zijn.
Beiden openbaren zich echter op zeer verschillende wijzen, al naar
gelang van den aard en het karakter zoowel der individu’s, als der
maatschappij.
Soms werken zij periodiek, zoodat dan eens de eene, dan weder
de andere overheerschende wordt. Yoorbeelden daarvan leveren de
trekvogels, die, gelijk de ooijevaars, de ganzen enz. en onder de
zoogdieren de lemmings, zich alleen tot talrijke troepen verzamelen,
wanneer zij eene groote reis zullen ondernemen, even als de nomadenbewoners
der woestijn, van heinde en ver te zamen gevloeid, zich
tijdelijk aaneen sluiten en eene karavane vormen, welke hun grootere
veiligheid belooft, dan indien zij den togt alleen ondernamen.
Iets dergelijks merkt men ook op bij de bevers. In de lente verlaten
deze hunne kolonie en verstrooijen zich. Het eerst keeren de
wijfjes weder naar hare woningen terug om daar hare jongen te
werpen, en , wanneer het koele herfstweder intreedt, dan volgen haar
ook de mannetjes en nemen de tot dusver gestaakte werkzaamheden
tot herstel der hutten en van den door hen gezamenlijk gebouwden
dijk weder een aanvang.
Ook bij de dieren wordt de spreuk onzer vaderen bevestigd: »een-
dragt maakt magt.” Tegenover de groote roofdieren zouden vele planten-
etende dieren, runderen, antilopen, paarden enz. magteloos overstaan,
en althans de jongeren en zwakkeren onder hen zouden veel spoediger
de slagtoffers der eersten worden , indien niet de sterkeren zich ver-
eenigden en den aanval, niet zelden met goed gevolg, trachtten af te
weren.
Maar ook, even als in de vroegere geschiedenis van ons vaderland
gewag wordt gemaakt van strijd tusschen inwoners van hetzelfde land,
tusschen gewest en gewest, tusschen stad en stad, is een dergelijke
geest van provincialisme, van uitsluiting, van partijdigheid, of hoe
men dien anders noemen moge, ook niet vreemd aan de dieren-maat-
schappijen. Wee b. v. den armen roek, die, tot eene andere kolonie
behoorende, door het een of ander toeval verdwaald is geraakt in eene
kolonie zijner soortgenooten. Hij is voor hen een vreemdeling, een
indringer, een vijand, en met vereende krachten wordt hij uit het
gebied verjaagd, waarbinnen hij niet te huis behoort.
Hetzelfde geldt van bijen en wespen. Opzettelijke proefnemingen
hebben geleerd, ‘dat, indien men individu’s, behoorende tot verschillende
koloniën, in eene beslotene ruimte, b v. in een korf of glazen
stolp bij elkander brengt, gewoonlijk een gevecht op leven en dood
daarvan het gevolg is. Maar, even als lieden van denzelfden landaard,
die elkander in een vreemd land, ver van den geboortegrond, ontmoeten
, zich tot elkander aangetrokken gevoelen, en, mogt er zelfs
eenige veete te huis tusschen hen bestaan, deze nu op zijde zetten,
evenzoo azen bijen van verschillende korven op dezelfde bloemen,
zonder dat daaruit eenige twist noch gevecht ontstaat, dat zeer zeker
het gevolg zoude zijn geweest eener ontmoeting derzelfde individu’s
in of nabij eenen der door hen bewoonde korven.
Boven noemden wij het gezin den grondslag van elke maatschappij.
Het gezin nu veronderstelt het huwelijk, waarbij wij echter natuurlijk
de beteekenis van dit woord in eenen ruimeren zin opvatten, dan
daaraan gewoonlijk gehecht wordt. Zijn er vele dieren, die in dit
opzigt slechts hunne onbetoomde driften opvolgen, er zijn ook andere,
waarop men wijzen mag als voorbeelden van echte huwelijkstrouw.
Het is vooral onder de vogels dat men deze aantreft. Ook van de
drie hoofdvormen van het huwelijk, gelijk het onder de menschen
bestaat, treft men onder de dieren de overeenkomstige voorbeelden aan.
De roofvogels, de duiven en de meeste zangvogels leven in monogamie,
de hoenderachtige vogels daarentegen meerendeels in polygamie,
en opmerking verdient het, dat de huiselijke vrede in deze dieren-
gezinnen zoo goed bewaard blijft; ja er is zelfs een geslacht van
vogels, de Zuid-Amerikaansche Ani’s (Crotophaga), die de merkwaardige
gewoonte hebben van gezamenlijk een groot nest uit slingerplanten te
bouwen, waarin de wijfjes ten getale van vijf of zes hare eijeren
leggen en deze , vreedzaam naast elkander zittende , uitbroeden. Dat
de polygamie onder de menschen geene bevorderaarster van den huis-
selijken vrede is, leeren de berigten van reizigers en vooral van
reizigsters, die in de gelegenheid waren met het inwendige leven der