
Aan de Lava schoten wij dikwijls een fraai boschhoen, Crala (Penelope
cristata), dat zeer goed smaakt. Deze vogels zijn zóó dom, dat zij
zich een voor een op de hoornen laten doodschieten, zonder weg te
vliegen.
Den 3den November kwamen wij in het dorp Providence, de hoofdplaats
der BoDni-negers , omstreeks 2 uur boven den val Itepoucou gelegen.
De rivier is door hare breedte indrukwekkend j op den Franschen
oever verheft zich een gebergte van 2000 voet hoogte. — De Bonni-
negers onderscheiden zich in niets van de bosch-negers, met wie zij
oorsprong en taal gemeen hebben. Hunne woningen zijn op dezelfde
wijze aangelegd, terwijl ook beider levenswijze dezelfde is. Zij zijn
vooral geschikt tot het vervaardigen van kano’s of booten, die zij
maken van eene in het hooger gelegene deel der Lava dikwijls voorkomende
houtsoort »Bamba’’ genaamd; dit laatste heeft een aangena-
men reuk, is geelachtig van kleur, hard en wordt in groote afmetingen
gevonden. Door insnijding verkrijgt men eene waterheldere vlug-
tige olie, die bijna als kajeput-olie riekt en in de kolonie gebruikt
wordt tot het stillen van rheumatische pijnen. Op Providence vertoonde
zich intusschen de gezamenlijke bevolking der 4 Bonni-dorpen,
zoodat het ons gemakkelijk viel hun aantal tamelijk naauwkeurig te
schatten. Dit zal in het geheel 250 tot 280 bedragen, waaronder op
zijn hoogst 45 tot 50 voor den arbeid geschikte mannen. Wij waren
nu het voorwerp der algemeene nieuwsgierigheid, en ter onzer eere,
maar niet tot ons genoegen, werd een dans uitgevoerd, die bijna tot
aan den morgen duurde. Het dorp Providence ligt onder 3° 48
N. B ., en daar de loop der rivier van Poligoudou af het meest zuidoostelijk
was, kan de oostelijke afstand vandaar omstreeks 24 minuten
bedragen.
Wij verlieten Providence den 5den November om onze verdere
reis naar den oorsprong der Lava te beginnen. De strooming van het
water was geriDg; hier en daar slechts was zij sterker. Wij gingen
tegen den middag een op een eiland gelegen dorp voorbij, dat ten
hoogste uit 30 personen kon bestaan, die echter allen zeker naar
Providence gevaren waren om het dansen bij te wonen. Tegen den
avond bereikten wij het dorp Courmotibo, aan de Fransche zijde gelegen,
waar wij een stokoud moedertje aantroffen, de eenige nog
levende dochter van het beroemde opperhoofd bonni. Wij begiftigden
haar met eenige doeken en andere kleinigheden.
In dit dorp vonden wij een jongen man en een meisje van den
stam der Irakouleh-Indianen, die in hunne jeugd door de Bonni-
negers of geroofd, óf als gijzelaars medegenomen waren. Zij zijn
veel ligter van kleur dan de Karaiben, hebben als deze een plat
aangezigt, doch grijze of groenachtige oogen. Als menige neger waren
ook zij getatoueerd en hadden geheel hunne manieren aangenomen. De
stam der Irakouleh bewoont eene kreek, die in de*boven-Lava inmondt,
en schijnt met de overige Indianén-stammen en ook met de Bonni-
negers in vijandschap te leven. Deze beweren ook de plaats, waar zij
zich werkelijk ophouden, niet te kennen; daar zij dikwijls van woning
veranderen.
Wij kwamen reeds den tweeden dag aan het laatste dorp Grassiabra,
eenige armzalige hutten, die op eenen heuvel aan den Franschen oever
liggen. Van hier strekt zich een steenen dam u it, dwars door de
rivier. Men kan hem voor een werk van menschenhanden houden,
zoo regelmatig zijn de rotsblokken opgestapeld. De meeste bewoners
van Grassiabra, misschien 20 tot 30, wonen op hunne akkers in den
omtrek. Drie uren boven het dorp, op den regter oever, stroomt de
Inini-kreek in de L ava; vaart men deze kreek omstreeks 5 dagen
lang op, dan komt men aan een weg, op welken men in 2 dagen de
oevers van de Aprouac bereikt. Inini wordt bewoond door de Eme-
rillon-Indianen.
Den 8sten November voeren wij tegen den middag aan den regter
oever den mond eener schoone rivier , de Arona voorbij , die een
waterweg naar de Oyapok verschaft, zoodat de grootste rivieren van
Fransch- Guyana van twee zijden in betrekkelijk korten tijd bereikt kunnen
worden. Wij hadden van Providence af slechts weinige snelvlietende
plaatsen gehad, terwijl de geringe stroom onze vaart zeer
had bespoedigd. Den 9den echter kwamen wij weder in eene streek
van aanhoudende watervallen en snelvlietende plaatsen. Wij sloegen
ons leger op digt aan deti mond der groote Litani-kreek, die uit het
zuiden komt en hier een waterval van ongeveer 8 voet hoogte vormt;