
Genealogische tarwe. — Op de algemeene tentoonstelling te Londen, in den
loop van het vorige jaar gehouden, bevondt zich ook, onder den naam van
Pedigree Nursery Wheat, eene soort van tarwe door HALLETT gekweekt, volgens
hetzelfde beginsel van keuze, dat in Engeland zoo uitstekende resultaten heeft
opgeleverd, ter verbetering van het vee. De oorspronkelijke variëteit was die,
welke den naam van sroode Mersery-tarwe” draagt. De twee eerste aren,
waarvan de korrels gezaaid werden, hadden eene lengte van 4f E. duim en
bevatten te zamen 87 korrels. Een dezer korrels bragt in 1858 10 aren voort,
waarvan de langste 64 duim lang was. Deze 10 aren bevatten van 55 tot 79
en te zamen 688 korrels. Een korrel van de aar met 79 korrels leverde in
het volgende jaar 17 aren, waaronder er van 7J d. lang waren, van 55 tot 91
en gezamenlijk 1190 korrels bevattende. Een korrel van de aar van 91 korrels
bragt in 1860 39 aren voort met 2145 korrels, hoewel de grootste aar, ten
gevolge der ongunstige weersgesteldheid, er slechts 74 telde. Een korrel
dezer laatste aar leverde 52 aren , waarvan de langste in 1861 eene lengte van
8f duim had. Een korrel van eene het vorige jaar geteelde aar, die 123
korrels telde, en den 18 Sept. 1861 geplant werd, had in Junij 1862 80 aren
voortgeplant. Eene plant daarvan was 5 voet en 8 duim hoog. (Bonplandia
1862, p. 352).
Hg.
Het Thallium. — In de zitting van den 15 December 1862 van de Académie
des Sciences te Parijs, heeft DUMAS aangaande dit metaal een rapport voorgelezen
, waaraan wij, ter aanvulling van hetgeen wij vroeger in dit Bijblad
dienaangaande hebben medegedeeld, het volgende ontkenen.
De ontdekking van het thallium is vooral belangrijk door de verwonderlijke
tegenstelling tusschen de chemische en physische eigenschappen van dit metaal.
Men overdrijft volstrekt niet door te zeggen , dat het in de op de gewone wijze
geklassificeerde rij der metalen eene vereeniging van de meest tegengestelde
eigenschappen vertoont, die regt zou kunnen geven om het met den naam van
paradoxaal, met dien van Ornithorynchus onder de metalen te bestempelen.
Het heeft bijna dezelfde kleur, volkomen dezelfde weekheid en juist dezelfde
specifieke warmte als het lood, waarop het bovendien nog gelijkt doordat het,
op het papier gewreven, sporen nalaat en doordat het, evenals het lood, met
iodium- en chroomverbindingen een geel en met chloorverbindingen een wit
praecipitaat geeft. Maar geconcentreerd en zelfs kokend chloorwaterstofzuur
lost het slechts zeer langzaam op, terwijl daarentegen zwavelzuur in dienzelfden
toestand het met groote snelheid oplost; — genoegzaam verhit in zuurstof
geplaatst, brandt het met aanmerkelijken glans, en kokend water werkt erop
als een verdund zuur. Het is dus een alkalimetaal, dat met het caesium en
rubidium naast het kalium, natrium en lithium moet plaats nemen.
De aequivalent-getallen dier alkalimetalen zijn, H = 1 :
Lithium . . . . 7. Rubidium . . . . 85.
Natrium . . . . 23. Caesium..........................123.
Kalium . . . . 39. Thallium . . . . 204.
De specifieke warmte van het thallium is door r e g n a u l t bepaald op 0,03355.
Om dus aan de wet van d ulong en p e t it te voldoen, zal zijn aequivalent-
getal, evenals dat van alle andere alkalimetalen, op de helft moeten verminderd,
dus op 102 worden gebragt. Zijn atoom-volume is 8,5, zijn teeken Fl.
Ln.
Malapterurus Electricus, stroomrigting hij zijne ontladingen. — DUBOIS REY-
MOUD (Monatsberichte der Akad. d. Wiss. zu Berlin en daaruit Archives des
Sciences Naturelles, XV, p. 379), heeft met een dezer visschen te Berlijn eenige
proefnemingen gedaan. Reeds vroeger was met behulp van den rheoskoop
gevonden, dat bij zijne ontladingen in eenen geleider, die den kop met den
staart verbindt, de positieve stroom van den eersten naar den laatsten is
gerigt. D.b. R heeft dit op nieuw onderzocht en wel met behulp van de ontleding
van iodkalium. Twee geleiders, wier eene uiteinde in verbinding was,
elk met een van twee platinaplaten, die de een met den kop en de andere
met den staart van den visch in aanraking waren, werden met de andere uiteinden
in aanraking gebragt, op eenigen afstand van elkaar, met een stuk
filtreerpapier, dat met eene oplossing van iodkalium was doortrokken. De
vroeger verkregen uitkomsten deden verwachten, dat nu door den elektrischen
stroom van het dier, onder één dier uiteinden, en wel onder dat van den
draad, die met den staart in verbinding was, eene vlek van vrij geworden iodium
zou ontstaan. Maar in plaats daarvan zag D.B. R. steeds twee vlekken,
een onder het uiteinde van eiken geleider ontstaan, waarvan die, welke met
het staarteinde overeenkwam, slechts iets grooter was dan de andere.
Waaraan moest dit worden toegeschreven? Moest men er uit opmaken, dat
de Malapterurus steeds twee ontladingen geeft, de eene wat sterker dan de
andere, zoodat door dit overwigt de naald des rheoskoops toch eene afwijking
in bepaalde rigting verkrijgen kan? Dit zou kunnen zijn; maar door eene
reeks van proefnemingen, waarin wij hem hier niet kunnen volgen, heeft
D.b. R. aaugetoond, dat dit niet zoo is, dat de ontladingen van den visch bepaaldelijk
in eene enkele rigting en wel in de boven aangegevene geschieden,
en dat het ontstaan der tweede vlek aan eene secondaire oorzaak moet worden
toegeschreven. Immers, hoe snel men ook de platinaplaten van den visch af