
meer dan 15" verwijderd. De heete aardgordel, die op onze aarde
eene breedte van 47° heeft, zal dus op Venns zich over 30° uitstrekken.
De koude luchtstreken aan de noord- en zuidpool gelegen zullen insgelijks
elk 15° beslaan, terwijl zij op onze aarde 231/s° bevatten. In
deze streken zal in den zomer de zon niet ondergaan en in den winter
zich niet boven den horizon verheffen. In den zomer zal voor de
bewoners der polen de zon op den langsten dag op eene hoogte van
75° staan, eene zonshoogte, die op onze aarde in den zomer alleen
in het zuidelijk deel van Spanje, Sicilië en Griekenland wordt waargenomen.
De gematigde luchtstreken, welke in het midden tusschen
de koude en verzengde, tusschen 15 en 75 graden noorder- en zuiderbreedte
gelegen zijn, beslaan in het noorder en zuider halfrond eene
breedte van 60". Gedurende een gedeelte des jaars zal men echter
ook hier de zon niet boven den horizon zien , -en wederom op andere
tijden haar niet zien ondergaan, terwijl ze voor alle plaatsen in deze
gordels ook weder op sommige tijden aan het toppunt van den hemel
zal staan. In deze gematigde luchtstreken zal men derhalve elk jaar
het poolklimaat en dat der heete luchtstreek ondervinden. Er zal dus
eene zeer sterke afwisseling van warmte en koude zijn, waarvan
echter de gevolgen weder gematigd worden, doordien de jaargetijden
spoediger op elkander volgen dan op onze aarde. Aan de polen zelve,
waar men gedurende eenigen tijd de zon niet boven den horizon ziet,
zal men dan ook weder een zomer hebben , waarin de zon eene keer-
krings-warmte verspreidt.
G e lijk Y en u s in grootte nagenoeg met onze aarde overeenkomt, zoo
is d it ook het geval met opzigt tot de massa en het specifiek gewigt
der s to f, wa aruit zij bestaat. H a re massa bedraagt ongeveer 9/io van
de massa onzer aarde. D a a ru it volgt, dat, als w ij de digtheid onzer
aarde = 1 s te lle n , die van Y en us = 0,940 o f, zoo als ARAGOzegt,
_ 9,923 zal zijn. Zoo hare stofmassa g e lijk e lijk verdeeld ware, zoude
zij dus bestaan u it eene stof, die slechts een w e in ig lig te r is dan die,
onzer aarde. H e t gevolg daarvan is tevens, dat het g ew ig t, waarmede
ligchamen op hare oppervlakte d ru k k e n , slechts een w e in ig minder is
dan die wij op onze planeet waarnemen, namelijk 0,91 , zoo wij de
zwaarte op de oppervlakte onzer aarde = 1 stellen.
Daar de planeet Vénus van alle hemelligchamen het naaste bij onze
aarde kan komen, zoodat zij daarvan slechts 5 millioenen mijlen verwijderd
is, zou men al ligt vermoeden, dat wij met de natuurlijke
gesteldheid óp hare oppervlakte meer in het bijzonder bekend zijn.
Dit is echter het geval n iet, althans minder dan men zoude denken.
Als zij op het verst van ons is verwijderd, vertoont zij ons eene schijf
van 9",5 sekonde en wanneer zij ons het naast staat, heeft hare schijf
zelfs eene middellijn van 62". Men zou verwachten, dat zij, in haar
naasten stand bij de aarde geplaatst en zulk een aanzienlijke schijf
vertoonende, aan de sterrekundigen eene uitnemende gelegenheid zou
aanbieden om haar waar te nemen. Doch dat is zoo niet. Zij keert
dan, gelijk men dit in de figuur van de schijngestalten van Mercurius,
blz. 135 zien kan, hare donkere zijde aan de aarde toe en kan slechts
bij daglicht worden waargenomen. De grootste zigtbaarheid van deze
planeet heeft plaats, als zij in hare kwartieren is, ongeveer 40° ten
oosten of westen van de zon geplaatst. Zij heeft dan een schijnbaren
diameter van 40" en de grootste breedte van haar verlicht gedeelte
bedraagt niet meer dan 10”. Ip dezen stand is zij zelfs meer dan eens
midden op den dag aan den hemel gezien.
In de onderstaande figuur stelt B de schijnbare grootte van de schijf
van Venus voor op haren versten afstand van de aarde, A op eenen
afstand, waar ze even ver als de zon van de aarde is verwijderd en
C in haren naasten stand bij onze planeet. D wijst hare gedaante aan
in den tijd van hare grootste zigtbaarheid.
C.
A.