
boomwol en sieraden van vederen. In deze omstreken zijn savannen
en onbegroeide gebergten, waarop zich in menigte het fraaije rotshoentje
(Rupicola) bevindt. Deze Indianen staan insgelijks in verbinding
met de Portugezen, die de oevers en zijrivieren van den
Amazonen-stroom bewonen. Het dorp der Aroutouganas ligt onder
2° 18' N. Br. en bijna onder denzelfden meridiaan als de mond der
Lava, zoodat de rivier bijna een halven cirkel vormt en zich ten laatste
evenals de Tapanahoni geheel westwaarts wendt.
De topographen van beide commissiën overlegden nu, of wij niet
het Tumucumaque-gebergte zouden beklimmen , om ten minste de geogra-
phische breedte van den top en de rigting te kunnen bepalen, maar
onze weinige levensmiddelen en nog meer het naderen van den regentijd
maakten de zaak bedenkelijk. Ook behoorde deze reis niet tot de
taak der commissie, hoewel eene naauwkeurige bepaling van de ligging
van het gebergte van gewigt zou geweest zijn. Men besloot ten slotte
de Lava nog zoover op te varen, als men met de kleine korjalen kon
komen, en dan de terugreis aan te nemen.
Te oordeelen naar de snelvlietende plaatsen en watervallen, die
wij in de Lava waren overgegaan, ligt het dorp omstreeks 350 tot
400 voet hooger dan de mond der Lava en dus ongeveer 450 tot
500 voet boven het vlak der zee. Wij wisten nu w el, dat wij ons
in de nabijheid van het gebergte bevonden, maar een gezigt daarop
had men niet, alles was digt begroeid, de rivier zoo smal en hare
bogten zoo kort, dat zich nergens een vergezigt aanbood.
Wij verlieten den I8den November het Indianen-dorp in de aangename
verwachting, binnen eenige dagen weder terug te keeren en
dan de terugreis aan te nemen.
In eene kleine boot drie maanden te zitten en door wildernissen
te reizen, die geen afwisseling aanbieden, wordt op het einde wat
vervelend. De Lava werd steeds ondieper, de over elkander gevallene
boomen steeds menigvuldiger, want de Indiaan geeft zich geene
moeite deze uit den weg te ruimen, maar vaart met zijne ligte korjalen
er over heen of trekt die er over. Het was een betrokken dag, eerst
des namiddags verhelderde de hemel; voor ons lag, op ongeveer anderhalf
uur afstand van den oever, een hooge rotskruin, die over het woud
aan den regteroever uitstak en gedeeltelijk begroeid, maar op hare
steile hellingen en op den top kaal was. Aanstonds werd besloten
ons leger op te slaan en den anderen dag de rots te beklimmen, die
ons zonder twijfel een gezigt moest verschaffen op het gebergte. Wij
gingen den volgenden morgen op weg. Vooraan liepen verscheidene
Bonni-negers en mijne Indianen , de rigting was noordwest en leidde
over twee heuvels, tusschen welke zich moerassen met Pinapalmen bevonden
, de eerste, die wij sedert Armina zagen. Wij hadden ons in
twee partijen verdeeld, van welke de Nederlandsche topograaph en ik de
rots van de zuidzijde, de overige heeren echter haar van de westzijde
wilden bestijgen.
Na omstreeks f uur aanhoudend klimmen , bereikten wij zonder groote
vermoeidheid eene rotsplaat, van welke wij het gebergte voor ons
zagen liggen. Ongelukkig was de dag mistig en de verre bergen niet
gemakkelijk te onderscheiden. Wij bemerkten overigens met verdriet,
dat wij ons in het geheel niet op de rots, maar op een op een kegel
gelijkend uitstek van deze bevonden, en hoorden ook ter zelfder tijd
het roepen en schieten onzer togtgenooten, die de hoofdrots gevonden
hadden en haar thans beklommen. Wij moesten nu om tot hen te
komen ten minste 400 voet naar beneden klimmen om de kloof over
te komen, die ons scheidde. Deze kant was bijzonder steil en groote
rotsblokken, die dikwijls bij de 40 voet hoogte hadden , hingen over
ons. Alles was met bamboes begroeid en de weg zoo steil, dat wij
ons op den rug liggende naar beneden lieten glijden. Toen wij in de
kloof, die het meest woeste schouwspel aanbood, dat ik ooit in Guyana
vond, aangekomen waren, zagen wij voor ons op een granietblok een
prachtigen, ongemeen grooten jaguar, die ons bedaard aankeek en
scheen in te wachten. Een Bonni-neger schoot op hem, doch zonder
hem te raken, hoewel hij geen 30 passen van ons verwijderd was.
Wij bestegen nu de rots, terwijl wij ons tusschen Agaven, Bromelien
en andere stekelige gewassen een doortogt baanden naar het gezelschap.
Het scheen niet mogelijk verder te komen, hoewel wij ter naauwer-
nood de halve hoogte bereikt hadden; wij keerden dus naar ons
leger terug.
Den 20sten November werd bepaald de Lava nog zoo ver op te varen,