
soortgenooten uitoefenen, is wel geen ander dan het regt des sterksten.
Maar die uitoefening wordt gemakkelijk gemaakt door eene neiging,
welke in de mensckelijke maatschappij evenzoo voorkomt als in de
maatschappijen der dieren, namelijk door »de neiging tot volgen.”
Het spreekwoord : »als één schaap over den dam is , volgen de overigen”,
drukt eene waarheid uit, die veel verder reikt dan men gemeenlijk
denkt. In alle maatschappijen is het getal der oorspronkelijk denkende
en zelfstandig handelende individu’s gering. Deze zijn de toongevers ,
de raddraaijers, de voorloopers, die de groote hoop eenvoudig volgt.
Het eene schaap volgt het andere, het eene paard volgt het andere,
de eene buffel volgt den anderen, omdat in den natuurstaat de troepen
van zulke en andere dieren doorgaans aangevoerd worden door een of
meer krachtige mannelijke individu’s, die het eerst den weg banen en
aan voorkomende gevaren het hoofd bieden. Die volgzaamheid is dus
het uitvloeisel van een besef van zwakheid en van vertrouwen. Zoo
ontstaat het ontzag, dat de grondslag is voor het gezag.
Niet altijd evenwel leidt die blinde volgzaamheid tot de meeste
veiligheid. Wanneer in de prairiën van Noord-Amerika de uit duizenden
stuks bestaande kudden van paarden en van buffels in wilde vaart
voortrennen om het water te bereiken, dat hunnen dorst zal lesschen,
dan gebeurt het niet zelden, dat, de achterste de voqrste opdringende,
velen in den vloed storten en verdrinken. Zoo worden de hoofden,
die den troep aanvoerden, de eerste slagtoffers der al te dolle voor-p
waartsche beweging, die, bij meerdere gematigdheid, tot heil van allen
zoude gestrekt hebben. Op eene dergelijke wijze verongelukken dikwijls
groote troepen Dolfijnen, vooral van die soort, welke men uit
hoofde der gedaante van het hoofd den dik- of rondkoppigen Dolfijn
[Delphinus globiceps), ook welBotskop, noemt. Een oud mannetje voert
den troep aan , de anderen volgen overal waar dit heen zwemt. Geraakt
dit tijdens den vloed op eene ondiepte , waar de eb het achterlaat,
dan stranden ook de meesten der overigen. Op de kusten van
ons vaderland heeft dit enkele malen plaats, zoo als b. v. nog voor
weinige jaren op het eiland Walcheren. Menigvuldiger geschiedt dit
echter op de kusten van Schotland en op de ten noorden daarvan gelegen
Eerro- en Schetland-eilanden, alsmede op Ijsland, en steeds
zijn deze dieren , welke tot twintig voet lang worden, een welkome
buit voor de kustbewoners, inzonderheid wegens hunne speklaag,
waaruit traan kan1 gekookt worden.
In sommige insekten-maatschappijen zijn individu’s, welke men reeds
van oudsher als in rang boven de overigen verheven beschouwd en
daarom koningen en koninginnen genoemd heeft. De oude natuurkundigen,
die reeds wisten, dat in eiken bijenzwerm een zoodanig,
van de overigen door grootte en gedaante verschillend individu voorkomt
, gaven er den naam van koning aan. Wij weten thans, dat dit
individu een volkomen ontwikkeld wijfje is, bestemd om de moeder
te worden van duizende bijen, d ie, op hare beurt, nieuwe koloniën
zullen gaan stichten , elk met eene koningin aan het hoofd.
Diezelfde namen zijn later ook toegepast op het gevangen paar,
dat, opgesloten in eene uit klei gebouwde cel, in het binnenste van
eenen termietenheuvel leeft.
Nu is het zeker waar dat, vooral in onzen tijd, _de woorden »koning”
en »koningin” geene volkomen begrensde begrippen uitdrukken, dat
integendeel die woorden in den mond van den eenen eene geheel
andere beteekenis hebben dan in dien van den anderen. Maar zelfs
al neemt men de bekende omschrijving aan: »de koning regeert, maar
bestuurt niet” , welke bestemd is de beperking der koninklijke magt
in eenen constitutionelen staat uit te drukken, dan nog mag men betwijfelen
, of deze benamingen, aan de menschelijke maatschappij ontleend,
op de bedoelde insekten mogen worden toegepast. In elk geval
zijn die zoogenaamde koninginnen der bijen en der termieten ware
reines fainéantes. Zij nemen aan geenerlei werkzaamheden deel, maar
leggen alleen eijeren. Mogelijk komt het iemand in de gedachten,
dat zij zouden kunnen vergeleken worden bij den grand électeur, dien
deus ex machina in eene der door den bekenden sieyès ontworpen
constitutiën. Wij zouden dan echter voorstellen dezen naam te verwisselen
met dien van grande génératrice.
Welligt zijn er echter onder mijne lezers, die van oordeel zijn , dat
ik te ver ga met haar den koninklijken rang te betwisten , welke haar
van oudsher is toegekend, die het monarchaal beginsel, zelfs onder
insekten, wenschen te handhaven en van eene republiek en nog wel
2 *