
aanbrengen en de eijeren, die de koningin bijna onophoudelijk legt,
wegvoeren naar de hiervoor ingerigte verblijven, waar deze wederom
door andere in ontvang worden genomen, die er zorg voor dragen en
tevens voor de later daaruit gekomen larven. Nog andere arbeiders
zouden het voedsel in de magazijnen vergaderen, en wederom andere
voornamelijk de bouwmeesters zijn dier merkwaardige verblijven,
w elke, geheel uit klei opgetrokken, naar heuvelen gelijken, die soms
15, 20 , ja meer voeten hoog zijn.
Ofschoon het nu waar zij, dat al die werkzaamheden door deze
kleine insekten worden verrigt, zoo schijnt het toch minder zeker,
dat voor elke soort van arbeid werkelijk ook eene bijzondere klasse
van arbeiders in eene termieten-maatschappij bestaat, iets dat trouwens
ook uithoofde der kleinheid en onderlinge gelijkheid der werktermie-
ten moeijelijk kan worden uitgemaakt. Onwaarschijnlijk is het evenwel
niet, vooral indien wij letten op het zoo even aangevoerde voorbeeld
der werkbijen, bij welke eene dergelijke verdeeling der gemeenschappelijke
taak inderdaad plaats heeft.
Verdient in het algemeen de bedrijvige, onvermoeide werkzaamheid
der arbeiders in deze onderscheidene insekten-maatschappijen onze
regtmatige bewondering, des te vreemder, ja onverwachter is het in
eenige dier maatschappijen de gewoonte te zien bestaan van slaven te
houden, die voor hunne meesters werken, even als de negers tot
dusverre voor den West-Indischen planter deden, doch waaraan thans
gelukkig een einde zal komen. Menige oorlog in binnen-Afrika is
niet anders dan een slavenjagt. Wat ginds die zwarte majesteiten
doen, doen hier te lande eenige soorten van mieren, die geregeld
oorlog voeren met andere mieren, alleen met het doel om zich meester
te maken van de poppen, waaiuit werkmieren moeten komen, die,
eenmaal uit haar zijden hulsel te voorschijn getreden, haren geboortegrond
echter geheel schijnen te vergeten en voor de eijeren en jongen
harer meesters dezelfde zorg dragen als zij het voor die harer eigene soort
zouden gedaan hebben, wanneer zij te midden daarvan waren gebleven.
De slavernij is dus geene instelling, die alleen onder menschen bestaat.
De slavenhouders kunnen er zich op verhoovaardigen, dat zij
het voorbeeld volgen, dat hun door mieren gegeven is. Welligt zouden
sommige anti-abolitionisten, die gaarne alles aangrijpen , wat hun
toeschijnt te pleiten voor de regtvaardigheid hunner zaak, daarin eenen
grond vinden om de slavernij als eene volkomen natuurlijke zaak te
beschouwen. En zij is zulks inderdaad, doch: — alleen onder mieren,
niet onder menschen. Het onderzoek heeft namelijk de reden doen
kennen, waarom bij sommige soorten van mieren deze zonderlinge
gewoonte bestaat. De mieren, die slavenhouders zijn, hebben zeer
zwakke, gladrandige kaken, die tot het vervoer der materialen, waaruit
het nest gebouwd wordt, ongeschikt zijn. Het voortbestaan harer
soort zoude derhalve ernstig bedreigd worden, indien de natuur daarin
niet voorzien had, door haar dit merkwaardige instinkt te schenken.
Zij zoeken arbeiders te bekomen, door het rooven van poppen van
andere soorten van mieren, die in het bezit van stevige, getande
kaken en daardoor in staat zijn tot het grijpen en vasthouden van lig—
chaampjes, die voor haren nestbouw benoodigd zijn. Maar die arbeiders
gevoelen hun slavenjuk niet; integendeel zij beschouwen zich als
burgers van het gemeenebest, dat hen heeft opgenomen, en zullen
nimmer trachten door de vlugt zich aan de vrijwillig door hen opgenomen
taak te onttrekken. Dit alleen is voldoende ten bewijze,
dat de slaven van mieren er beter aan toe zijn dan de slaven van
menschen.
De mieren-maatschappijen leveren met die van menschen nog een
ander punt van overeenkomst op, hetwelk van meer onschuldigen aard
is. De mieren zijn namelijk ook veehouders. Wat voor de menschen
koeijen, schapen, geiten zijn, zijn voor hen de bladluizen. Even als
wij de melk dezer zoogdieren drinken, zuigen de mieren het honigsap
op, dat uit het achterlijf dezer insekten naar buiten treedt, zonder
dat, naar het schijnt, deze daarvan eenige onaangename gewaarwording
ondervinden. Ja zelfs heeft men in of nabij de nesten van sommige
soorten van mieren afzonderlijke verblijven voor bladluizen ontdekt,
welke zich zeer wel met de stallen laten vergelijken, die voor het
verblijf van ons hoornvee zijn ingerigt.
In nog menig ander opzigt bestaan er overeenkomsten tusschen de
mensckelijke en de dierlijke bedrijvigheid. Zeer groot is het aantal