
ACCLIMATISATIE VAN ALPACAS IN
AUSTRALIE.
In het jaar 1858 bragt zekere heer ledger eene kleine kudde
alpacas (Auchenia alpaca) uit Peru naar Australië en legde daarvan eene
fokkerij te Arthursleigh in Nieuw-Zuid-Wales aan. Dit nuttige, aan
de lama verwante dier, dat men reeds in Europa op onderscheidene
plaatsen vruchteloos getracht heeft te acclimatiseren, schijnt in Australië
zeer goed te gedijen en daar bij eene geschikte behandeling zelfs
eene betere wol te leveren dan in zijn vaderland. De heer ledger
kreeg voor zijne op de laatste wereld-tentoonstelling te Londen geleverde
wol eene medaille en voor talk en pomade, die hij uit de
alpacas gewonnen had, eene eervolle vermelding. Dit schijnt de opmerkzaamheid
gewekt te hebben; de regering van Nieuw-Zuid-Wales
heeft zich nu de zaak meer aangetrokken en heeft een terrein van 25
vierk. Eng. mijlen bij Arthursleigh tot de kweeking van alpacas
bestemd. Maar bovendien hebben de regeringen van Peru en Bolivia
het verbod tegen den uitvoer van alpacas, dat tot dusver streng gehandhaafd
werd, opgeheven, zoodat deze dieren van nu*af, tegen
een regt van tien dollars het stuk, in zoo groote hoeveelheid als men
wil uit hun vaderland kunnen worden uitgevoerd. Reeds moeten
meer dan drieduizend stuks ingescheept zijn geworden, waarvan 500
naar Melbourne, 300 naar Tasmania, andere transporten naar Algiers,
Frankrijk, Natal, Kalifornië en Schotland bestemd zijn.
(Uit petermann’s Geogr. Mitth., 1868, III, S. 103).
D. L.
DOOR
N. W. P. RAUWENHOFF.
( Vervolg en slot van bladz. 191).
DE RIGTING VAN DEN WORTEL.
In het eerste gedeelte van dit opstel is reeds opgemerkt, dat bij
de kieming van het zaad zich terstond een groei in twee rigtingen
openbaart, die gewoonlijk polair aan elkander tegenovergesteld zijn.
De stengel groeit naar boven, de wortel naar onderen. Aan het punt
vanwaar die groei schijnt uit te gaan, den overgang tusschen stengel
en wortel, schreef men vroeger een bijzonder gewigt toe en men noemde
dit levensknoop; later echter heeft men ingezien, dat hierin ten on-
regte de eerste oorzaak dier verschillende rigtingen gezocht werd.
Daarna heeft men zich veel moeite gegeven om te ontdekken, door
welke oorzaak dan toch de wortel steeds benedenwaarts gedreven werd,
en een tal van proeven is hierover genomen, waarbij men nu eens
onderstelde, dat de zwaartekracht, dan eens dat het licht hierbij als
hoofdoorzaak werkzaam was. Die proeven, zeer vernuftig uitgedacht,
hebben soms belangrijke bijzonderheden doen kennen, en ik acht het
daarom niet ondienstig ook hierbij een oogenblik stil te staan.
In het algemeen gaat, overal waar een penwortel aanwezig is, deze
loodregt naar beneden, en wanneer er hindernissen op dien weg zijn,
dan tracht de wortel die te overwinnen of, zoo dit niet mogelijk is,
gaat hij daarom heen, om dan vervolgens de oude rigting weder aan
te nemen. Men ziet dit duidelijk bij jonge wortels in een steenachtigen
zandgrond, en evenzoo bij planten in potten geplaatst, alwaar de
1863. 13