
wortels langs den bodem loopen naar de opening onder in den pot, en
door deze verder naar beneden doordringen. Vooral springt deze neiging
om benedenwaarts te groeijen sterk in het oog bij den jongen
wortel van het kiemende zaad. Wanneer dit, zoo als menigvuldig
geschiedt, niet met de wortelpunt naar onderen is geplaatst, dan
buigt zich deze al groeijende weldra zoodanig om, dat hij met de spits
loodregt naar beneden gaat. Brengt men daarna het zaad in eene
andere rigting, dan heeft er weder eene kromming plaats, totdat de
oude neiging bevredigd is. Door telkens na eenigen tijd het zaad
anders te plaatsen, heeft d e c a n d o l l e aldus vijftien maal den wortel van
een kiemenden eikel eene andere rigting doen aannemen. Wordt het
zaad zoodanig bevestigd, dat de wortelspits zuiver loodregt naar boven
is gerigt, dan groeit deze, ge lij k w ig a n d opmerkte, eerst in die
rigting voort en buigt zich dan eensklaps naar onder, zoodra het
labiel evenwigt (gelijk hij het uitdrukt) verbroken is.
Welke is nu de oorzaak van deze bepaalde neiging der wortels?
Aanvankelijk schreef men dit toe aan het grooter specifiek gewigt der
wortels, die, meer geconcentreerd voedingsaap bevattende, aldus naar
beneden zouden getrokken worden. Om dit te bewijzen, heeft k n ig h t
een vernuftigen toestel uitgedacht. Wanneer, zoo redeneerde hij, de
zwaartekracht de hoofdoorzaak is , die den wortel naar beneden drijft,
dan moet ook de rigting van dezen eene andere worden, wanneer men
de aantrekkingskracht der aarde verhindert in hare gewone rigting te
werken. Dan moet bepaaldelijk ook de middelpuntvliedende kracht
hier dezelfde werking hebben als bij de ligchamen in het algemeen , zoo-
als men dit ziet in de welbekende proef, waarbij, onder het snel rond-
draaijen eener schijf, de zwaardere hagelkorrels zich boven het water
plaatsen. Ten einde nu dit proefondervindelijk uit te maken , gebruikte
hjj do volgende inrigting: Aan den omtrek van een rad van 11 duim middellijn
, dat zich vertikaal in het water van eene snelvlietende beek bewoog
en 150 omwentelingen in de minuut maakte , bevestigde hij zaden
in verschillende rigtingen en bespeurde nu, dat bij het kiemen deze allen
hunne worteltjes naar buiten en de stengeltjes naar het middelpunt
van het rad rigtten. Wanneer hij nu het rad in horizontale rigting
liet ronddraaijen, dan verlengden zich ook stam en wortel in horizontale
rigting, maar het worteltje boog zich met een hoek van 10° naar
onder en het stengeltje even zoo veel naar boven.
Deze proeven zijn in later tijd door w ig a n d (Botan. Unters.) herhaald
en uitgebreid, met nagenoeg dezelfde uitkomst. Het worteltje
gedraagt zich als een paslood en wijkt bij genoegzaam snelle om-
draaijingen even als dit van de loodlijn af.
Hiermede zou dan schijnen de zaak bewezen te zijn, en k n ig h t
was werkelijk ook overtuigd , dat de zwaartekracht eene hoofdrol speelt
bij de bepaling van de rigting van den wortel. De schrandere onderzoeker
begreep echter wel het bezwaar, dat reeds meermalen tegen de
duiding dezer proeven is aangevoerd, dit namelijk: dat van zuiver
mechanische werking der zwaartekracht hier geen sprake kan zijn,
daar deze slechts werkt in evenredigheid der massa, en het worteltje
in verhouding tot het zaad geenszins genoeg massa heeft om daaruit die
neiging te kunnen verklaren. Daarom grondt k n ig h t zijne voorstelling
tevens op het anatomisch zamenstel van den wortel. Deze groeit alleen
aan de spits, de stengel daarentegen over eene grootere uitgestrektheid.
Door de zwaartekracht wordt bij een liggenden wortel het
voedingssap der jongste cellen in meer innige aanraking met den beneden
dan met den bovenwand gebragt. De eerste wordt daardoor
meer gevoed, groeit sterker uit en zoo doende komt in het weeke
weefsel allengs eene buiging naar onderen.
Het zou ons te ver afleiden, hier deze zaken nader te ontwikkelen,
die trouwens op verre na niet algemeen aangenomen worden. Alleen
moet ik opmerken , dat men uit de proeven van k n ig h t en van w ig a n d
de gegeven verklaring niet met regt kan opmaken, omdat het plantensap
, natuurlijk ook aan de werking der middelpuntvliedende kracht gehoorzaamt
en daardoor in geheel abnormale omstandigheden gebragt
wordt. Bovendien mag men bij een opzoeken der oorzaken, die de
rigting der plantendeelen bepalen, ook andere oorzaken van werking,
bepaaldelijk het licht, niet vergeten. J o h n so n heeft reeds (Edinb. n.
phil. Journ., 1828) zaden in eene dunne aardlaag op een draadnet, of
aan de onderzijde van eene vochtige spons doen kiemen en gezien,
dat zij horizontaal en ten deele zelfs benedenwaarts groeiden; en even-
zoo heeft men mostaardzaden in vochtig mos, door een spiegel van
13*