
winter-truffel komt meest altoos tusschen de echte soort voor. Haar
vleesch is wit en later zwartachtig met witte aderen.
Twee andere truffelsoorten krijgen in den zomer reeds hare volko-
mene ontwikkeling, komen in Italië en bij Parijs voor en worden ook
ingezameld en gedroogd verzonden. Eindelijk heeft men ook nog de
witte truffel van Piémont, welke napoleon boven de zwarte verkoos.
De andere soorten van dit geslacht zijn niet eetbaar.
In Nederland komen, zoo ver ik weet, geene truffels voor, althans
niet in die hoeveelheid en van die goede hoedanigheid, dat het de
moeite loont ze te verzamelen.
In het algemeen zijn deze zwammen eigen aan kalkachtige of leem-
kalkige gronden. Zij leven alleen tusschen de wortelvezels van hoornen
, vooral van drie soorten van eiken: den gewonen eik en
twee soorten, welke hun blad ook ’s winters behouden, namelijk de
altoos-groene eik (Quercus virens) en de kermès-eik (Querous coccifera).
Naarmate de boomen ouder worden, neemt de wasdom der truffels
toe , doch als de boomen zeer groot worden en den grond geheel beschaduwen,
vermindert de opbrengst weder.
De vermenigvuldiging dezer soorten heeft plaats op dezelfde wijze
als bij andere zwammen. Als zij rijp zijn, bevatten zij een groot
aantal zeer fijne kiemkorrels (sporae), uit welke witte zwamdraden
(mycelium) uitspruiten, evenals het w it, waardoor men de gewone
eetbare paddestoelen vermeerdert !). Uit die onderaardsche zwamdraden
ontwikkelen zich later de truffels, welke als het ware de
vruchten zijn van dezen onderaardschen wortelstok. De regens van Julij
en Augustus zijn voor de truffelvorming zeer voordeelig en verzekeren
gewoonlijk een goeden oogst.
Men heeft ook de truffels opzettelijk aangekweekt. Reeds in de
17de eeuw werden te Antwerpen proeven genomen om de truffels te
kweeken. Zij werden toen reeds gegeten en waren bekend als aard-
buylen of' tartufli. Van sterbeeck,, schrijver van een bekend werk
over de paddestoelen (Toneel der Campernoelien), liet de truffels in 1662
‘) Zie deze kweeking beschreven in het Tijdschrift voor N 95. (Haarlem 1848). ijverheid, XII bl 91_
opzettelijk van Florence komen en plantte ze in zijn tuin. Later is
dit door vele anderen beproefd en is de bijzondere kweekwijze der-
zelve bekend gemaakt1). Aug. rousseau, van Carpentras, in het
zuiden van Frankrijk, heeft op 2 bunders kiezelaardigen kalkgrond
eikels gezaaid van den gewonen eik , aan welks voet truffels gevonden
waren. Na verloop van 8 jaren vond men aan den voet der goed
opgeslagen eiken 8 Ned. ponden truffels op het bunder, welke opbrengst
sedert steeds is toegenomen. Thans wint de heer rousseau
door elkander 260 N. ponden van eene oppervlakte van 5 bunders of
52 N. ponden van het bunder. Daar nu het pond aldaar met 15 franken
betaald wordt, kan men rekenen, dat een stuk slechte grond
met 15-jarige eiken bezet jaarlijks 780 franken of, na aftrek van
eenige geringe onkosten, zuiver 740 franken van het bunder opbrengt,
eene som, die men anders nooit op zulken grond met zoo weinig
moeite zoude kunnen verkrijgen.
In deze trufjière van rousseau heeft men nog de volgende opmerkingen
gemaakt: 1°. dat de truffels overvloediger, meer gelijk van
grootte en geuriger waren aan den voet der altoos groene eiken dan
aan dien der gewone eiken; 2°. dat zij altoos voorkomen aan de wortels
der boomen, die ook in het vorig jaar truffels hadden voortgebragt.
Deze boomen waren met een wit kruis gemerkt en de zeug, die men
tot het ontdekken der truffels gebruikte, rigtte zich altijd naar die
boomen en opende daar eene groote vore in den grond. Zoodra
de truffels gezien werden, kreeg het varken een tik op den snuit en
ontving eenige eikels of een aardappel tot belooning. Het varken
ruikt de truffels door den grond heen. Er zijn ook wel enkele soorten
van honden, die tot dezelfde jagt kunnen gebruikt worden; maar deze
wijzen alleen de plaats aan, waar de truffels gevonden worden; het
varken doet meer en graaft ze ook dadelijk uit; maar men moet dan
bij de hand wezen, daar het dier de truffel voor geen geweld weder
loslaat, als het die eens in den bek heeft.
Van hoeveel belang dit voortbrengsel vooral voor het zuiden van
') Zie De la culture des trufes por al. de eornholz , Paris 1826; Tijdschrift voor
Nijverheid, X II, bl. 90—91.