
ZANDGRONDEN
IN
EN ZANDVERSTUIVINGEN
NEDERLAND;
DOOR
H. C. van HALL.
De hooge zandgronden van Soesterberg in de provincie Utrecht,
waar ik , (bij het huis ter Heide), in Juiij en Augustus 1859 en Julij
1861 een geruimen tijd mogt doorbrengen, geven ons een beeld van
die uitgestrekte heidevelden, welke een zoo groot deel van ons Vaderland
uitmaken en zich, zoo als men w eet, door Westfalen en de Lune-
burgerheide tot ver in het Noorden van Duitschland enz. uitstrekken.
Daar deze grondvorming hier bijna geheel zuiver en door den aan haar
zoo bijzonder eigenen plantengroei zeer duidelijk gekenschetst voorkomt
, meende ik wel te doen met mede te deelen hetgeen ik hier
betreffende den bodem en den daarop zoo eigenaardigen plantengroei
zag, wijl dit buiten twijfel ook elders op een zeer groot deel van ons
Vaderland toepasselijk is en alzoo tot de regte kennis van hetzelve iets
kan toebrengen.
De hoogliggende zandige heiden, welke ik hier bedoel, liggen in
de zuidwestelijke afhelling der heuvelreeks van Amersfoort, Soest
enz., doch, hoewel eene duidelijke afdaling van daar naar Soesterberg
en het huis ter Heide bemerkbaar is , ligt de bodem hier toch nog
zoo hoog, dat er nergens water te zien is , zoodat eene kleine kom,
die steeds met water gevuld is, op het landgoed Beerschoten, digt in
de nabijheid van het huis ter Heide , bijna als eene merkwaardigheid
bezigtigd wordt. Bronwater is echter van uitmuntende hoedanigheid
en wordt verkregen uit putten, die zeer diep zijn; in het tijdelijk
kamp b. v. dat in de nabijheid van Soesterberg gemaakt is , op eene
diepte van wel bijna 80 voeten. Ten noordwesten, westen en zuiden
van het huis ter Heide daalt de grond aanmerkelijk naar de veenachtige
gronden tusschen de Vuursche en de Bild en naar Zeyst, waar
ook een veel weliger plantengroei dan in dit meer dorre zand wordt
opgemerkt. «
Al deze zanden behooren tot de- groote streek der vloedvorming
(düuvium) en de hier zeer glad afgesletene gerolde keijen, welke bij
Amersfoort en Soest zoo overvloedig voorkomen, komen ook hier bij
eiken voetstap voor den dag. Zij zijn echter bijkans alle kiezelaar-
dig, veel kittelsteen, weinig met graniet of andere steensoorten vermengd
j gelijk men dit laatste in de meer noordelijke heidevelden in
Drenthe enz. waarneemt. üXen weet dan ook, dat de aardkundigen
en, zoo ik geloof met regt, tweederlei oorsprong van ons diluvium
aannemen ij.
Bij Soesterberg is de grond zeer zuiver kiezelaardig en mag als een
volkomen type van den echten onvermengden zandgrond beschouwd
worden. Inmengselen van vreemden aard toch zijn zeldzaam, behalve
natuurlijk - de overblijfselen van bladeren, mos enz., welke een aantal
vruchtbare humusdeelen met het zuivere kiezelzand verbonden en hierdoor
zijne geschiktheid voor plantengroei aanmerkelijk vermeerdei d
hebben.
Hetgeen, bij de beschouwing van den natuurlijken toestand dezer
streek, het eerst de aandacht trekt , zijn de bosschen, waarmede ook
het geschikt maken dezer streek voor menschelijke woonplaats begonnen
is. Dennen, beuken, berken en eiken vórmen die bosschen bijna
alleen en daarbij tot onderhout de hier zoogenoemde kraaibessen (de
vuilboom, Bkamnus Frangula), de lijsterbes, de ratelpopulier (Populus
tremuld), en de jeneverboom-y maar geen hulst, welke ik op de heiden
in Drenthe zoo dikwijls zag. De jeneverboom komt niet alleen onder
de dennen enz. voor, maar ook op de opene heide en op eene fraaije
wijze, in reusachtige exemplaren, met stammen van IJ—2 palmen in
dwarsche middellijn, daar, waar zandverstuivingen in het noordoostelijk
gedeelte van het uitgebreide landgoed Beerschoten een zonderling,
woest aanzien aan het geheele landschap aldaar geven.
') Zie w. c. h . s t a k in g , de Bodem van Nederland, I I , bl. 21 en volg.