
aarde = 1, dan is die van Mars = 0.958. De zwaarte öp de oppervlakte
van de planeet bedraagt nagenoeg de helft van die, welke op
onze aarde bestaat, zoodat men met de aanwending van de halve
kracht, die men daartoe op onze aarde noodig heeft, een gewigt van
dezelfde zwaarte zou kunnen opheffen. Als een vallend ligchaam op
de oppervlakte der aarde een afstand van 15 voeten in eene sekonde
doorloopt, legt het op Mars in dien zelfden tijd slechts 7.6 voet af.
Uit de vlekken, die men op het ligchaam der planeet waarneemt,
heeft men den tijd kunnen berekenen, waarin zij om hare as rondwentelt.
C a s s in i bepaalde reeds in 1666 dien tijd op 24 uren 40
minuten. W il l ia m h e r s c h e l werd door zijne waarnemingen er toe
gebragt dien 56 sekonden korter te stellen. M a e d l e r en b e e r hebben
na de zorgvuldigste waarnemingen op het observatorium te Berlijn
den tijd der omwenteling bevonden 24 uren 37 minuten en 23 sekonden
, derhalve ruim 37 minuten langer dan op onze aarde.
Bovendien is de stand, waarin de omwentelingsas van Mars op hare
loopbaan staat, nagenoeg gelijk aan dien van onze aarde. Volgens
a r a g o vormt de as met de loopbaan een hoek van 2 0 ° 44' 44",
terwijl die zelfde hoek op onze aarde 23° 27' 54" bedraagt. Hieruit
volgt derhalve, dat de afwisseling van dagen en nachten en de
verdeeling van jaargetijden en klimaten op Mars vrij naauwkeurig met
die op onze aarde overeenstemt.
Daar Mars echter aanzienlijk verder van de zon verwijderd is en
dus een veel grooter loopkring heeft, zoo heeft zij ook een veel langer
tijd noodig om hare baan rondom de zon te volbrengen. Zij heeft,
om met opzigt tot de zon weder tot denzelfden stand terug te keeren,
2 jaren, 1 Tnaand en 19 dagen noodig. Een gevolg hiervan is, dat
hare jaargetijden langer duren. Van den tijd, dat de zon voor haar
in het punt der lente-nachtevening is , totdat zij het hoogste punt aan
den hemel bereikt, verloopt nagenoeg 6 | maanden. Ofschoon dus de
wisseling der jaargetijden denzelfden gang heeft als op onze aarde, zoo
breidt zij zich toch over een langer tydvak uit en is dus aanmerkelijk
langzamer.
Reeds in de 17de eeuw ontdekten de sterrekundigen op het ligchaam
van Mars verscheidene donkere onregelmatig gevormde vlekken. Toen
later de teleskopen van tijd tot tijd volmaakter werden, heeft men
deze vlekken meer naauwkeurig kunnen waarnemen. Sommige sterrekundigen,
zooals s c h r ö t e r en h a r d i n g , hebben wel gemeend in die
vlekken groote veranderingen waar te nemen en die toe te moeten
schrijven aan wolken, die in den dampkring van Mars rond drijven.
Maar de veranderlijke vorm dier vlekken is door latere sterrekundigen,
zelfs door b e e r en m a e d l e r , die Mars met den grootsten ijver
bestudeerd hebben , niet waargenomen.
Het is wel aan geen twijfel meer onderhevig, dat deze vlekken
aan het ligchaam der planeet zelve eigen zijn. Door hunne verplaatsing
op de schijf van Mars, een natuurlijk gevolg van de aswenteling dezer
planeet, ondergaan zij voor het oog van den waarnemer eene zekere
verandering. Zij vertoonen zich dan alleen in hunne ware gedaante ,
als zij zich in het midden van de schijf der planeet bevinden. Naderen
zij tot den rand, dan vertoonen zij zich , even als de zonnevlekken,
verkort en misvormd. Van daar komt het, dat het uitwendige gelaat
der -planeet voor ons oog gestadig verandert. Maar als men dezen
veranderlijken stand der planeet met betrekking tot ons oog in rekening
brengt, dan kan men aannemen, dat de vlekken , die door ons
op Mars worden waargenomen, bestendig hunne gedaante en ligging
behouden en dus tot het ligchaam der planeet zelve behooren. Maar
wat nu die vlekken zijn, of zij zeeën en vaste landen, diepten of
hoogvlakten voorstellen ,, dat is eene vraag, waarop de sterrekunde tot
hiertoe geen bepaald antwoord kan geven.
Wij hebben hier eene kaart van de planeet Mars ingevoegd , naar de
waarnemingen, die b e e r en m a e d l e r van 1830 tot 1839 hebben gedaan.
Het zal terstond ieders aandacht trekken, dat ook op Mars, even
als op onze aarde,- het noordelijk halfrond met veel grooter vaste
landen is voorzien dan het zuidelijke. Over ’t algemeen merkt men in
de verdeeling der landen eene onmiskenbare overeenkomst op tusschen
Mars en onze aarde.
Een opmerkelijk verschijnsel verdient hier onze bijzondere aandacht.
Het zijn twee scherp begrensde helder witte cirkelvormige vlekken
rondom de beide polen der planeet, welke door hunnen helderen
witten glans zeer sterk bij het overige ligchaam der planeet afsteken.