
dat dit alles verre is van eenvoudig water te zijn, gelijk wij dat hebben
gevormd door de vereeniging van zuurstof en waterstof, maar over het
algemeen een mengsel van water, met talrijke vreemde bijmeng-
selen, laten wij hier nog de beschrijving volgen, hoe goed drinkwater
behoort te zijn, of: wat goed drinkwater is.
Drinkwater moet zijn: helder, kleurloos, goed met lucht bedeeld,
zoet, koud in den zomer, warm in den winter, reukeloos, van
eenen Irisschen, eigenaardigen, aangenamen smaak; — niet laf, niet
scherp, niet ziltig, niet brak, niet bijtend, niet zwavelig; — het moet
bij het koken niet troebel worden ■ ) en geen bezinksel laten vallen; —
zeep oplossen zonder vlokken te vormen en bij het koken de peulgroen-
ten niet hard maken (Michel lévy , beo cit. , torn. 2, pag. 11).
• Toen wij van den regen spraken, vonden wij, dat slechts een gedeelte
van dat water den door ons beschreven loop volgt; een ander
deel, zeiden w ij, dat den grond indringt en onmiddellijk door de plantenwereld
opgenomen wordt; dit water nu is geheel aan onze verdere
onmiddellijke waarneming onttrokken, en oppervlakkig bespeuren
wij daarvan niets. Toch is de hoeveelheid waters, die in de drie
rijken der natuur gebonden of verborgen bestaat, zeer aanmerkelijk: —
planten en dieren bestaan voor het grooter deel van hun gewigt uit
water, en wel in die mate, dat b. v. het gemiddelde gewigt van een
mensch op 64 kilo’s stellende, daarvan ongeveer 42 a 43 kilo’s of
ongeveer 66 °/0 water is (burdach), en in de planten is deze verhouding
nog sterker; daar toch komen soorten voor, waarbij 90 °/Q
der geheele massa uit water bestaat c) , terwijl zelfs de zwaardere houtsoorten
, zoo als b. v. eikenhout 20—30, de ligtere , b. v. populier- en
wilgenhout, 40—50 °/0 water bevatten. Maar bovendien, dit water,
') Het troebel worden bij bet koken maakt het water niet altijd minder goed;
dat toch komt voor, wanneer water door ingemengd koolzuur meer koolzure kalk
opgelost houdt, dan het geval zijn kon, als het döor koken dat koolzuur verloren
heeft. Koolzure kalk nu mag tot 0,001 gerustelijk in drinkwater voorkomen en,
verre van schadelijk te zijn, is het van zulk belang voor het dierlijk organisme,
dat, zoo als boussingault heeft aangetoond, de jonge dieren het grooter deel van
den koolzuren kalk, dien zij voor hun skelet behoeven, uit het water putten.
s) B. v. Ceralophyllum demermm , eene in water levende plant (va* k un van al-
kemade, Plantenkunde, 1852).
dat als zoodanig vrij in de bewerktuigde weefsels aanwezig is, is niet
het eenige, dat er in voorkomt; bij bijna allen treedt in de zamen-
stelling der vaste deelen nog eene aanzienlijke hoeveelheid waterstof
en zuurstof, en in velen in die verhouding, dat zij te zamen
juist water vormen kunnen: — zoo b. v. in de zoogenaamde kool-
stof-hydraten (waartoe onder anderen de cellenstof en het zetmeel
behooren), welke alle bestaan uit waterstof en zuurstof in de gemelde
verhouding met eenige aequivalenten koolstof verbonden f en
die veelal slechts om de bestanddeelen van één aequivalent water
van elkander verschillen. Reeds valt ons dit groote watergehalte
van zelf in het oog , als wij b. v. onze groenten in verschen of ge-
droogden toestand met elkander vergelijken of de planten beschouwen
, als zij op stam bloeijen en als zij daarna in een herbarium aan
ons worden voorgelegd.
Maar ook in het onbewerktuigde rijk is nog eene aanzienlijke hoeveelheid
water verscholen, die zich niet zoo dadelijk aan ons doet zien.
Vele kristallen bezitten een groot water-gehalte: zien wij b. v. een kristal
van gewonen aluin, dan biedt ons dit een zeer kenmerkenden kristalvorm
aan, namelijk dien van een octaëder met afgestompte kanten en
hoeken: — wordt nu zulk een kristal op een porceleinen schoteltje of op
een platina-blikje gegloeid, dan zien wij het zooveel water ontwikkelen,
dat het daarin smelt, terwijl het na verdamping van dit water als een
wit poeder achterblijft; dit water bedraagt niet minder dan vierentwintig
deelen. Ook het zwavelzuur koper-oxyde (de algemeen bekende
koper-vitriool), een fraai blaauw kristal van den dubbel-scheeven zuil-
vorm, heeft, om als kristal te bestaan, 5 deelen water noodig en gaat
bij gloeijing, door verlies van dit water, in een zwart poeder over; —
hetzelfde is bij vele andere zouten het geval.
Als wij nu eindelijk nog herinnerd hebben , dat ook de lucht zelve
met waterdamp, d. i. water in zeer fijn verdeelden toestand , bezwangerd
is, dan geloof ik, dat wij wel niet te stout spreken, als wij op
de vraag: waar liet water is? tot antwoord geven: overal! — Op, in
en onder de aarde! — op de toppen der bergen, duizende voeten
boven hare oppervlakte, en in bronnen, wier diepte eveneens duizende
voeten moet bedragen; — in dieren, in planten en in gesteenten; —