
Het rivierwater komt, zoo als trouwens was te voorzien, vrij
wel in bestanddeelen met het welwater overeen. Rivieren toch ontstaan
öf op de bergen uit de sneeuw- en ijsmassa’s , die zich daar
bevinden (zoo als b. v. de Rijn grootendeels zijn water krijgt uit den
Rheinwald-Gletscher, aan den voet van den Muschelhorn) en dan
zullen zij , op haren loop, alligt dezelfde zouten en verontreinigingen
ontmoeten als het welwater in zijnen onderaardschen loop, — öf wel
zij ontstaan al dadelijk uit bronnen , die door zulken onderaardschen
toevoer worden gevoed, zoo als b. v. de Donau. Dat dan ook dit
rivierwater nog al tamelijk onzuiver kan zijn, zien wij dadelijk,
als wij het in een glas beschouwen, aan de vuile kleur, dikwijls
minder aangenamen smaak en reuk, en het spoedig vallen van een
sterk bezinksel. De volgende opgave eener analyse van water uit
den Rijn, op ongeveer de helft van zijnen loop geschept, zal dit bevestigen.
Op 100 Ned. kannen water vond deville :
Silicium ........................................ 4,880.
Aluminium ...................................o 25.
IJzer-oxyde..................................0,58.
Koolzure k a lk ..............................13,56.
Koolzure m ag n esia....................0,5.
Zwavelzure kalk (gips) . . . . 1,47.
Zwavelzure soda . . . . . . 135.
Chloor-sodium (keukenzout) . . 0,2.
Salpeterzure potasch (salpeter) . 0,38.
Totaal . . 23,17 wigtjes.
Wij kunnen ons, voor ons doel, tot dit weinige over het rivierwater
bepalen. Doch, alvorens nu over te gaan tot de beschouwing van
het zeewater, moeten wij nog met een enkel woord melding maken
van de zoogenaamde stilstaande wateren , poelen , slooten en moerassen,
die toch ook voor een aanzienlijk gedeelte tot de rivieren terug komen
om daarmede naar hunne algemeene verzamelplaats te worden gevoerd.
Op plantaardigen bodem stilstaande, rustende op eene grondlaag van
rottende, aardachtige stoffen, vaak de brandpunten der besproeijings-ka-
nalen en door deze met een aanmerkelijk gehalte van organische stoffen
belast, zonder geregelde uitloozing, het graf van myriaden in-
fusorien , insekten en grootere dieren, die daarin het tijdstip hunner
geheele ontbinding lijdelijk afwachten, kan het wel niet anders, of
die stilstaande plassen moeten een water bevatten, dat in de hoogste
mate verontreinigd is, en de beteekenis, in onze taal aan het woord
poel toestekend, doet genoegzaam het volksoordeel daarover kennen.—
Wat dat water is, met andere woorden, wat het bovat, kan voor ons
van betrekkelijk minder belang geacht worden; bruikbaar is het in
geen geval, en het is meer uitsluitend in zijnen nadeeligen invloed,
in zijne miasmatische besmettelijkheid, dat wij het moeten nagaan; en
dan is de zamenstelling van weinig of geen belang, want nog is het
der wetenschap niet gelukt het schrikbeeld miasme feitelijk daar te
stellen, en meestal is het onmogelijk, in bepaald bedorven en sterk
verontreinigd water een bestanddeel aan te wijzen , dat als het eigenlijk
schadelijke beginsel moet worden beschouwd.
Wanneer wij een oogenblik ons herinneren , wat in de voorgaande
bladzijden over de verschillende watersoorten is gezegd; hoevelè
oorzaken van verontreiniging wij hebben leeren kennen, van dat het
water als regen uit de wolken nederstroomt, totdat het langs kortere
of langere wegen, met weinige of talrijke stations, als ik die vergelijking
hier bezigen mag, de groote rivieren heeft bereikt; hoe wij
gezien hebben, dat die rivieren op haren loop nog steeds nieuwe bijmengsels
opnemen , — als wij ons herinneren de opgave van de bestanddeelen,
die in ééne rivier (de Rijn) voorkomen, — en wij nemen dan
in aanmerking, dat de zee de groote vergaarbak is van alle rivieren, dan
kunnen wij ligtelijk ons voorstellen, dat het zeewater al zeer onzuiver
moet zijn, zelfs zoo het al niet, onafhankelijk van dien toevoer, nog
eigenaardige bijmengsels uit zich zelf bezat. Gewis is die toevoer van
betrekkelijk geringen invloed te achten bij de enorme watermassa, die
de zee daarstelt, en ware dit zoo niet, wij zouden nog geheel andere
analysen van zeewater vinden, dan wij nu bezitten '). WTij laten hier
een paar daarvan volgen:
') Dat de watermassa uit de rivieren toch ook nog vrij aanzienlijk is, moge
blijken uit de berekening, dat het water uit de stroomen, die Frankrijk bezit, voldoende
zou zijn om dat geheele land met eene waterlaag van 20 Ned. duimen dikte
te bedekken.