
chyiii, evenals in monocolyledone stammen. Bovendien is liet elementaire
maaksel der vaatbundels zeer verschillend van dat der ware coniferen. Eindelijk
stempelt het eenige paar groote bladeren, welke niet anders dan de persisterende
cotyledonen zijn, dit gewas lot een wezen geheel sui generis.
Hg.
Afwisselend verschijnen van verschillende soorten van Fungi. — Dr. THELEPHE
DESMARTIS te Bordeaux maakte reeds m 1853 de opmerking, dat, sedert het
verschijnen van de Oidium Tuckeri, het schimmelplantje, dat de wijnstokken
verwoest, de Bolrytis Solani, welke het aardappelloof aantast, en de Ustilago
carbo op de maisvelden , het getal der grootere Fungi, Agaricits, Baleins enz.,
zeer was afgenomen. Volgens hem is deze vermindering van laatstgenoemden
in den loop der laatste jaren, gedurende welke de eerstgenoemde kleine
schimmelplantjes voortgegaan zijn zich sterk te vermenigvuldigen, blijven voortbestaan.
Daarentegen zijn in den herfst van het vorige jaar de grootere pad-
denstoel-soorten weder veel overvloediger geworden, blijkens de hoeveelheid,
die er dagelijks van op de markt te Bordeaux werd gebragt. Hij meent daaruit
te kunnen voorspellen, dat de kleinere schimmelplantjes, die zooveel schade
hebben aangerigt, hun verdwijnen nabij zijn (Les Mondes, 1863, p. 170).
Zal die voorspelling bewaarheid worden? IlGHybriden.
— In den tuin van de Zoological Society, te Londen, zijn door
SALTER proeven genomen over het voortbrengen van hybriden door onderlinge
paring van Gallus Bankiva, G• Sonnerattii en G. J'urcatus. Het algemeene
resultaat dezer proeven is: dat, hoewel de paring niet zelden vruchtbaar was,
en zelfs eenige hybriden der eerste generatie weder vruchtbaar met elkander
paarden, toch reeds bij de tweede generatie de ontwikkeling der kuikens in
de eijeren onvolkomen was, zoodat langs dien weg geene blijvende tusschen-
soorten of rassen konden ontstaan. (Natur. Hist. Review 1863, April, p. 276).
Hg.
De neutra onder de mieren. —■ Ch. LESPÈS deelt in de Ann. d. Scienc.natur.,
Zool., .Ime sér. XIX, p. 241, de uitkomsten mede van onderzoekingen over
de neutra of arbeiders van een groot aantal sporten van mieren. Zij zijn, kort
zamengevat, de volgende.
1Q, Alle de neutra der mieren zijn onontwikkelde wijfjes. Bij allen vond L.
meer of minder duidelijke sporen van ovarien, en bij sommige soorten nam hij
zelfs het eijerleggen waar, doch hij zag daaruit nimmer larven komen.
2°. Het meerendeel der Europésche soorten heeft slechts éénen vorm van
neutra. L. zag zulks bij Formica cunicularia, /usca, jlara, tnmeata, Myrmica
ruginodis, laevinodis, scutellaris, caespitum. Echter kunnen die van onderscheidene
maatschappijen derzelfde soort in grootte verschillen. Van daar dat onder
de neutra van F. fusca en cunicularia, die als arbeiders of slaven in de koloniën
van Polyergus rufescens dienen, individu’s van verschillende grootte voorkomen.
5Q. Andere soorten, t. w. Formica rufa, congerens, exsecta en sanguinea,
Myrmica (Atta) subterranea en structor hebben tweederlei vorm van neutra,
kleinere en grootere, welke laatste de soldaten der termieten herinneren en
ook een belrekkelijk grooteren kop hebben. Zij arbeiden echter evenals de
kleinere, en beiden verdedigen ook de kolonie.
4°. De neutra van nog andere soorten: Formica marginata, fallax, pubes-
cens, van Myrmica pallidula, verschillen onderling zeer in grootte, zoodat
sommige individu’s viermaal grooter dan andere zijn, doch met vele tusschen-
grootten, die onmerkbaar in elkander overgaan. De ovarien zijn bij de groot-
sten het meest ontwikkeld. jjg
Een nieuwe Indri. — Van het merkwaardige tot de halfapen behoorende geslacht
Lichanotus ill. of Indris geoffr , waarvan tot hiertoe slechts ééne soort
bekend was , namelijk Lich. brevicaudatus of I. niger, is door VINSON eene
tweede soort ontdekt, die zich door zijne geelachtig witte vacht, naakte ooren
en iets langeren staart onderscheidt en daarom door hem Indris albus genoemd
is. Zij bewoont met de eerste de bosschen van Madagascar. (Ann. d. Scienc.
nat. Zool., 4me sér. XIX, p. 253),
De voortleiding der elektriciteit in zeer verdunde gassen. — Twee maanden
geleden heeft de beroemde hoogleeraar a. de la rive, te Genève, aan de
Académie des Sciences te Parijs eene verhandeling aangeboden over dit onderwerp.
Hij geeft daarvan een uittreksel in de Archir.es des Sciences naturelles,
XVII, bl. 53. Het volgende is een overzigt van het belangrijkste, dat daarin
wordt medegedeeld.
De spanning der gassen werd gemeten door een kwikmanometer, die met
veel zorg is vervaardigd en waarmede men, met behulp van een cathetometer,
verschillen tol van 0,02 millimeters kan waarnemen. De stroomsterkte werd
gemeten door eene zeer fraai gevondene wijziging der methode, die poggen-
dorff heeft aangegeven tot het ontwerpen van eene tabel der stroomsterkten
voor eenen galvanometer. In een bakje met gedestilleerd water, waardoor de
stioom, dien men meten wil, steeds wordt heengeleid, worden twee elektroden
van wollaston gedompeld. De afstand tusschen beide ban door een micro-
meterschroef worden veranderd en tegelijk gemeten tot op 0,1 m.m. Bij elke