
stengel van andere planten en slingeren zich als eene slang om deze.
Op de aanrakingsplaats zwelt de schors tot eene komvormige schijf op
en vormt een soort van luchtledig, waardoor zij zich stevig aan de
voedsterplant hecht. Binnen in deze kom ontwikkelt zich nu de wortel,
die in de schors en de teeltcellenlaag (cambium) van de andere plant
indringt en uit deze voedsel opneemt. Langzamerhand sterft de oorspronkelijke
, in den grond aanwezige wortel van Cuscuta af en zij
trekt nu alle vocht en voedsel uit hare voedster. Eindelijk bezwijkt
ook deze onder die doodelijke omarmingen, maar voor dat dit geschiedt,
heeft de Cuscuta zich reeds aan twee of drie andere planten gehecht.
Een ander voorbeeld van zulke zuigwortels vinden wij bij den Klimop
en bij den Trompetboom (Biynonia radicans) , maar hier zijn de napjes
Kg- en de daarin gevormde wortels niet zoo schadelijk.
De plant heeft en behoudt hare eigenlijke
wortels in den grond en zij schijnt
deze zuigwortels slechts te bezigen om zich
vast te hechten Althans men ziet die wortels
even goed op steenen als op organische weefsels
ontstaan en de plant sterft, zoo men haar
de gewone wortels in den grond ontneemt.
Wanneer de klimop over den grond voortkruipt,
zoo als in onze bosschen, dan worden de
zuigwortels veel langer en vervullen dan dikwijls
de rol van gewone onderaardsche wortels.
Eindelijk vindt men sommige planten, die
met hare wortels nimmer op den grond komen.
Hiervan is de in Duitschland inheemsche Vis-
cwm album of Vogellijm, die vooral op Kersenen
Peerenboomen woekert, een voorbeeld*),
De zaden dezer plant, door vogels op den tak
gebragt, kiemen aldaar, en de jonge wortel
hecht zich waarschijnlijk vast door afscheiding
eener klevende stof. Ook hier ontstaat een dergelijke komvormige
') Zie de afbeelding dezer plant in dit Tijdschrift, Jaargang 1854, bl. 301.
schijf en uit het midden van den grond van deze de wortel,
die nu in de schors indringt, zich veelvuldig vertakt en dikwijls
meer dan een voet ver in de lengte-rigting van den tak voortgroeit.
Verder dan het cambium dringt de wortel niet door, en terwijl elk
jaar de tak een nieuwen houtring vormt, ontstaan ook telken jare
nieuwe zuigwortels ;,j die grootendeels ten koste van de moederplant
de Vogellijm voeden. Een deel van het noodige voedsel ontvangt de
plant ook uit de lucht, want zij heeft groene bladeren , die , zooals
LTEBiG bewezen heeft, koolzuur ontleden.
HET INWENDIG MAAKSEL VAN DEN WORTEL.
Reeds meermalen is in hét bovenstaande sprake geweest van het
inwendig maaksel der wortels, en bepaaldelijk bij het geven eener
bepaling van het karakter van den wortel heb ik niet kunnen nalaten
te wijzen op het anatomisch verschil tusschen wortel en stamknop,
als een der belangrijkste en standvastigste kenmerken. Het is dus niet
overbodig, dat wij na het overzigt der uitwendige vormen ook eenigzins
nader stil staan bij het inwendig maaksel.
De wortel is een asorgaan en moet dus in zijne inwendige zamen-
stelling met die van den stam vergeleken worden. Uitwendig is de
wortel bruin en bedekt met kurkweefsel, uit luchthoudende cellen bestaande;
alleen het jongste gedeelte heeft eene dunwandige opperhuid
zonder spleetopeningen. Hier vindt men gewoonlijk een aantal wor-
telharen, die ongekleurd en doorschijnend zijn bij de phanerogame
planten en steeds uit ééne cel bestaan. Bij enkelen, zooals Galendula
micrantha en Brassica Rapa, zijn zij i volgens casparini , vertakt. Gewoonlijk
vindt men een groot aantal dier wortelharen (zooals bij de
Cacteen, Euphorbiaceen, bij Pinus, Alnus, Hydrocharis enz.), soms
echter ontbreken zij ook geheel (b. v. bij Abies pectvnata, Monotropa,
Cicuta virosd).
Deze wortelharen komen voor over het geheele jongere deel van den
wortel, maar zij ontbreken steeds aan de wortelspitsen ; trouwens dit
gedeelte behoort,ook niet tot de jongste van den wortel. Het bestaat
uitwendig uit luchtvoerende, bruin geworden en verdroogde cellen,
die buitenwaarts afvallen, terwijl de wortelspits van binnen vernieuwd