
Ik zag die zandverstuivingen hier op onderscheidene plaatsen met
goed gevolg bedwongen door aanplantingen van 3—4-jarige dennen,
waar tusschen het in het wild opgeslagen zand-Rietgras {Garex arenaria),
met zijne ver waterpas uitgegroeide wortelspruiten, tot medebevestiging
van het zand uitnemende diensten deed. Op enkele plaatsen zag men
ook de zanden door aanplanting van helm (Arundo arenaria of Psamma
arenaria Roem.) beteugeld.
De hesheide (Empetrum nigrum), welke ik in Drenthe als zoo nuttig
tegen zandverstuivingen leerde kennen (zie Album der Natuur 1853 , bl.
23), zag ik thans n iet; maar herinner mij toch ze in vroeger jaren tusschen
de jholle BMd en het huis ter Heide enkele malen te hebben
aangetroffen. Zij komt mede voor op de duinen van Terschelling
en draagt ook wel den naam van Ier aalbessen'), welke naam echter
aanleiding zoude kunnen geven tot verwarring met den vuilboom (Rham-
nus Frarigula).
De genoemde hoofdsoorten van hoornen groeijen hier eigentlijk alle
goed, voor zoo verre men den grond daarvoor diep genoeg heeft omgezet
; want op de meeste plaatsen zit een bank van keijen enz. op
eenige diepte onder de oppervlakte, welke bank voor den aanleg van
houtgewas doorgedolven moet worden. Waar dit niet of niet behoorlijk
geschied is, kan men het aan den minder rijzigen groei en het uitsterven
in den top, vooral der beukenboomen, ten duidelijkste zien.
Bij sterke droogte, zoo als wij in Junij en Julij 1859 gehad hebben , is
op zulken ondiepen grond menige boom onherstelbaar verloren gegaan.
Eenige houtkweekers zijn in deze streken van meening , dat, bij
overigens gelijken grond, boomen, die uit het wild zijn opgeslagen,
het op den duur zullen winnen van geplante boomen; waarschijnlijk
omdat de eerste, hun penwortel behouden hebbende, het vocht beter
uit de diepte zullen kunnen opzuigen en dus tegen de hier zoo na-
deelige droogte van den bodem beter bestand zijn.
Behalve de genoemde hoofdsoorten van boomen zag men ook , hier
en daar aangekweekt, de gewone spar, de zilverspar, de Weymouthspijn
') W. C. H. Staking, de Bodem van Nederland, Haarlem 1856, I , bl. 319;
Album der Natmr 1861, bl. 4.
(Pinus Strobus), die hier bijzonder welig groeit, doch waaromtrent het
jammer is, dat zijn hout zoo weinig waarde heeft; terwijl de Larix
of Lorkenboom, die zulk uitmuntend werkhout levert, hier veelal
zeer slecht wast, blijkbaar aan de talrijke mossen (Evernia prunastri,
Parmelia physodes en andere Korstmossen), waarmede hij op vele plaatsen
geheel als behangen is. — Kan dit ook veroorzaakt zijn door eene
minder diepe bewerking van den bodem, daar een diepe grond voor
de Larix inzonderheid noodzakelijk is ?
De andere hier aangeplante houtsoorten zijn linden, wilde en tamme'
kastanjen , een weinig els en eschdoorn enz., doch bijna geen ijpen,
die daar, waar de bodem, of althans de ondergrond, iets vochtiger is ,
van zoo veel gewigt zijn. Fraaijer ijpen toch als b. v. onmiddellijk om
de stad Utrecht zal men zelden in ons land aantreffen. Kanadasche
populieren zag ik ook bijna niet, welke boomen op goede zandgronden
anders zoo voordeelig zijn.
De oppervlakte van den grond in de bosschen is begroeid met de
gewone of struikheide (Erica vulgaris) en in de meer
veenachtige plekken met de dopheide (Erica Te-
^ tralix); voorts met de bogtige Windhalm (Aira
Z.4 jlexuosa), brem (Genista scoparia), geelbloemig Zwart-
koorn (Melampyrum vulgatum) , bentgras of pionten
(Enodium coeruleum), kelkgras- (Triodia decumbens),
blaauwbessen ( Vaccinium Myrtillus) en de iets zeldzamer
boschbessen (Vaccinium vitis idaea), maar
vooral met eene groote menigte Bladmossen (Hyp-
numpurum, H. Schreberi, H. cupressiforme, IJicra-
num glaucum, Dier. scoparium, Polytrichum enz.
enz.); en Korstmossen, waaronder vooral het rendiermos
(Cladonia rangiferina) en talrijke andere
vormen van Cladonia (Cl. furcata, Cl. simplex,
Cl. gracilis, Cl. uncialis, Cl. pyxidata, Cl. cornu-
copioides enz). Eigenaardig is het gezigt op de
rondafloopende zandheuvels, van boven met hooge
Het rendiermos (Cladonia rosstammige dennen begroeid en van onderen met
rangiferina). een bont fluweelen kleed van groene Bladmossen