
het in eene regte lijn voortgaan in de grenzenlooze ruimte en zich
steeds verder van de zon verwijderen. Het zoude weldra ophouden
tot ons zonnestelsel te behooren. Maar nu het die eigene rigting
niet kan volgen , maar door de kracht van aantrekking tot het groote
zonneligchaam wordt heengetrokken, zoo wordt het juist door de zamèn-
werking van die beide krachten, van de naar het middenpunt heen
trekkende en het middenpunt schuwende kracht gedwongen om eene
baan van elliptischen vorm rondom de zon te beschrijven.
Maar die loopbanen der planeten zijn niet allen op gelijke afstanden
van de zon gelegen. Is de naastbij de zon geplaatste, algemeen bekende
planeet daarvan 8 millioenen mijlen verwijderd, wij kennen er
ook eene, wier afstand bijna 78 maal zoo groot is en die in eene
verwijdering van 621 millioenen mijlen van de zon haren loop rondom
haar volbrengt. Terwijl de eerst genoemde hare baan rondom de zon
in bijna 88 dagen afloopt, heeft de laatste daartoe meer dan 164jaren
noodig.
Ook is de stand, waarin de planeten op de vlakte van hare banen
geplaatst zijn, niet gelijk. En gelijk nu onze aarde aan den stand van
haar ligchaam op het vlak harer loopbaan, dat is, aan den hoek, die
door de a s, rondom welke zij zich wentelt, met de ecliptica gemaakt
wordt, de eigenaardige wisseling harer jaargetijden te danken heeft,
zoo volgt daaruit, dat deze wisseling bij planeten, die in een anderen
stand geplaatst zijn, ook weder geheel anders zijn moet.
Maar bovendien werkt de zon niet alleen op de ligchamen van het
zonnestelsel door de aantrekkingskracht, die zij daarop uitoefent, maar
tevens als de bron van licht en warmte, die van haar naar alle zijden
heen uitstralen. Hoe nader eene planeet aan de bron geplaatst is ,
des te krachtiger zal zij ook den invloed van licht en warmte ondervinden.
De intensiteit van licht en warmte is zwakker, al naarmate
de ligchamen verder van de zon verwijderd staan, en wel, evenals de
aantrekkingskracht, naar de evenredigheid van de vierkanten der afstanden.
Doch genoeg om te doen opmerken, dat de natuurlijke gesteldheid
der ligchamen van ons zonnestelsel grootendeels bepaald wordt door de
verhouding , waarin zij tot de zon geplaatst zijn. Maar dit is het eenige
r
niet, waaruit wij de natuurlijke gesteldheid dier ligchamen kennen.
Door de allervoortreffelijkste teleskopen hebben de sterrekundigen ook
op de oppervlakte van vele planeten zekere verschijnselen waargenomen,
die althans eenig licht over dit onderwerp kunnen verspreiden.
Bij hetgeen door de berekening der sterrekundigen bekend is , moet
dus ook gevoegd worden, wat door onmiddellijke waarneming is gebleken.
Zoo toch zal men eerst tot die kennis aangaande het natuurleven
op die bollen komen, welke bij den tegenwoordigen stand der
wetenschap mogelijk is. Het zijn dus niets meer dan enkele trekken,
soms zelfs zeer twijfelachtige en onzekere, waarmede wij ons tevredeD
moeten stellen; ja, van sommige zullen wij ons zelfs moeten vergenoegen
met de verklaring, dat wij van hunne natuurlijke gesteldheid
zoo goed als niets weten.
Dit is althans vooralsnog het geval met die planeet, welke den 25
Maart 1859 door den Franschen geneesheer lescarbault voor het
eerst zoude zijn gezien. Uit deze waarneming, die door den ster-
rekundige le verrier voor juist werd gehouden, schijnt te blijken,
dat zij, slechts op eenen afstand van ongeveer 3 millioenen mijlen
van de zon geplaatst, hare loopbaan in 197/to , volgens radau in 25
dagen volbrengt. Daar zij om haren stand in de nabijheid der zon
wel nooit anders zal kunnen worden waargenomen, dan op den tijd,
dat zij tusschen onze aarde en de zonneschijf geplaatst is , dus voor
de zon voorbijgaat, zal men een tweeden overgang moeten afwachten
om aangaande haar eenig nader berigt te vernemen. L e verrier
heeft haar om hare nabijheid bij den grooten vuurhaard den welgekozen
naam van Vulcanus gegeven.
Doch daar na hare eerste ontdekking ons niets naders van haar is
bekend geworden, en haar werkelijk bestaan nog door sommige sterrekundigen
in twijfel wordt getrokken, laten wij-haar buiten den
kring van ons onderzoek. Wij vangen onze beschouwing aan met de
planeet, die althans tot den 25 Maart 1859 als de naast bij de zon
geplaatste werd aangemerkt.
MERCURIUS.
De gemiddelde afstand, waarop deze planeet van de zon verwijderd
9*