
bosch-negers zagen, dat zij alleen meesters waren, deden zij wat zij
wilden, en de reis ging slechts langzaam voorwaarts, daar men bovendien
nog eene menigte watervallen moest overkomen; ten laatste
weigerden zij zelfs de booten en goederen over deze te helpen
trekken, zoodat de topographen dit zelve moesten verrigten; daarbij
kwamen eenige zware regenbnijen, als zij des nachts onder den
blooten hemel kampeerden, zoodat de terugreis een aanvang nam. De
rivier nam het laatst haren loop geheel uit het westen komende,
zoodat men reeds den meridiaan van Paramaribo had overschreden,
een bewijs, dat de boven-Suriname desgelijks uit het zuidwesten of
westen komen moet. Hoe ver men van de Acouri-Indianen verwijderd
w as, kon men natuurlijk niet bepalen; vermoedelijk liggen hunne
dorpen onder 2—3° N. Br. en 55—56° W. L. Zij zijn dus niet ver
verwijderd van de dorpen der Wapisianas , die sohomburgk bezocht,
en ook zij schieten met door het Ouralisap vergiftigde pijlen; of zij
dit gif zelve bereiden, is mij niet bekend. Hoewel mij vroeger door
bosch-negers verzekerd was, dat de Indianen, met welke zij handel
drijven, savannen bewoonden, bestreden zij dit thans. Het schijnt
derhalve, dat de savannen eerst in het westen op 56° lengte een aanvang
nemen en daar, zooals wij later bemerkten, het Tumucumaque-
gebergte zich van het N. W. naar het Z. O. uitstrekt, zoo staan
vermoedelijk de gebergten, die sohomburgk onder 1° 20' N. Br. en
55° 30' tot 56° 30' W. L. aangeeft, met het eerste niet in verbinding.
De Tapanahoni ontspringt dus zoowel als de Lava uit de noordelijke
helling van het Tumucumaque-gebergte. De twee beeken, die sohomburgk
in zijne kaart als Basikitjoe en Pianaghotte aangeeft, behooren dus tot
het rivierstelsel der Suriname, Saramacca of Copename, zoodat de
bronnen dezer rivieren in ieder geval veel zuidelijker moeten gezocht
worden dan die der Tapanahoni. Het zoüÜe alzoo door de
eerste gemakkelijker vallen de rivieren te bereiken, die zich in de
Amazonen-rivier ontlasten, en het is wel mogelijk, dat hier in den
regentijd dergelijke verbindingen plaats hebben, als in Britsch-Guyana
tusschen de Bupununi en de liio Branco, zoodat een waterweg naar
Brazilië hier wel kan bestaan, terwijl bij de Lava en de Tapanahoni
daaraan niet te denken valt.
De ziekte van een der topographen vertraagde onze afreis naar de
boven-Lava, waartoe wij niet zonder moeite Bonni negers hadden verkregen,
wij vertrokken dus eerst den 30sten October.
De rivier, zooals reeds gezegd is, bijna twee maal zoo groot als
de Tapanahoni, is van haren mond af wel twee uren ver met grootere
en kleinere eilanden vervuld. Aan het zuideinde van het laatste en
grootste hadden de Hollanders op het einde der vorige eeuw een
militairen post tegen de invallen der Bonni-negers opgerigt. Een
hoop baksteenen en tegels, waarschijnlijk van den bakoven, zijn daarvan
de eenige overblijfselen.
Behalve eenige groepen vischotters, die nieuwsgierig om ons heen
zwommen, zagen wij geen w ild, hoewel zich hier vele jaguars ophouden.
De hond eens Bonni-negers volgde het spoor van een dier
in het bosch, terwijl zijn meester, ter naauwernood dertig schreden
daarvan verwijderd, langs den oever voer; plotseling huilde de hond,
de neger vloog het bosch in, doch vond hem reeds met verpletterden
schedel, terwijl de jaguar zich langzaam verwijderde. Het was nu
een algemeen gejammer, want de negers houden veel van hunne
honden, hoewel deze hunnen honger met het allerslechtste, ter naauwernood
te nuttigen voedsel moeten stillen. Terwijl wij ontbeten,
werd de hond begraven en elk geweer ter zijner eere afgeschoten.
Dikwijls vond men sporen van jaguars in het zand der door den
stroom omgeven eilanden, alwaar zij des nachts loeren op de waterzwij-
nen of cabiais. Zeer dikwijls ziet men in alle hooge wateren kaaimannen
(Alligator sclerops), die zonder eenige beweging aan den oever
liggen of hunne snuiten uit het water steken. Bijna geen dag ging
voorbij, dat er niet een geschoten of dood geslagen werd, zoodat de
Indianen hen ten laatste niet meer wilden eten. Zij bereiken zelden
eene lengte van 6 voet, leven meestal van visch en leggen ongeveer
20 tot 30 langwerpige eijeren van de grootte van een eendenei, die
met eene harde doch poreuse schaal omgeven zijn. Deze eijeren leggen
zij in een nest van verrotte takken en bladeren, dekken het toe
en houden zich in de nabijheid op om , zooals alle Indianen mij
verzekerden, het van tijd tot tijd te bezoeken. De groote krokodil,
die in de rivieren van Britsch-Guyana voorkomt, is hier niet inheemsch.