
Als stellige waarheid kan ik echter den belangstellenden melden,
dat de Israëlieten, ten tijde van salomo, de koningin der bloemen
alom aankweekten; want in twee werken, aan dien wijzen vorst
toegeschreven, is er dikwijls sprake van rozen en wordt de Roos
van Saron vooral meermalen genoemd. Elders wordt in een werk, zeven
eeuwen na dien wijzen koning geschreven , op onderscheiden bladzijden
de Roos aangehaald, en verzekerd, dat de Israëlieten gansche tuinen bezaten,
die met de geurigste rozelaren beplant waren. De Roos van Jericho
erlangde zelfs eene groote vermaardheid , en niet ten onregte schreef de
dichter dier tijden: »Ik hef mijn takken op , als de palmen van Cadès !
Als de rozelaar van Jericho draag ik ze o m h o o g E l d e r s vervolgt
hij : »Eene stem roept mij toe, luister, o goddelijke kiemen ! en draag
vruchten, als de rozelaren aan de oevers der meren!” Verder: »Hij is
verschenen (doelende op den Messias), hij is verschenen als een regenboom
te midden van glanzende wolken en als de rozelaar, zijne bloemen
vol lieftalligheid dragende in de lente !”
Pleit dit genoeg voor den bloei der Rozen tijdens de Israëlietische
onafhankelijkheid, niet minder kunnen wij ze bij de oude Grieken
bewijzen. Immers homerus ontleende aan de schitterende rozenkleur het
beeld van den opgang der zon in zijne Ilias en Odyssea, en herodotus ,
vijf eeuwen levende voor onze tijdrekening, beweert, dat in eene streek
van Macedonië, in de hoven, die men aan midas, gerdus zoon,
meent toebehoord te hebben, wilde rozen bloeiden, wier geur die der
met zorg verpleegden verre overtrof.
Er zullen al ligt even oude bloemen als rozen worden aangetroffen,
werpt deze of gene mij tegen. Ik stem zulks toe; welligt nog
oudere, doch aan geen harer werd de koninklijke titel verleend, die
de roos allengs erlangde door de voorkeur, die haar boven alle ge-
bloemte geschonken werd. En dat de roos geen koningin geheeten
wordt, omdat fabelachtige overleveringen haar dus heetten, getuigen de
fragmenten, die ons van de onsterflijke sappho zijn bewaard, die een
zestal eeuwen voor Christus leefde en in wier verzen de roos
werkelijk ten troon is geheven.
Luister slechts, hoe de dichteresse zingt: »Als jupiter der bloemen
eene koningin wilde stellen, verkoos hij daartoe gewis de Roos, want
alleen het sieraad der aarde, de glans der planten, tjuweel der
bloemen, ’t email der landdouwen , de schitterendste en schoonste onder
de schoonen zou zulk een eere waardig zijn!’
»Is haar adem niet liefde? Zijn haar bladeren geen oogbekoring?
Is haar blozend knopje niet onbeschrijfelijk aanminnig, als ze haren
minnaar , den vluggen zephir , tegenlacht ?”
Dus zong sappho om anakreon tachtig jaren later te bezielen. Ook
hij verhief den rozelaar in zijne liederen. Luister andermaal: »Omstrengelen
wij bacchus milde gaven met de bloem, aan de liefde
gewijd, de schoone bleeke roze! Sieren we den schedel met een
krans van rozen, want r o z e n o ! ze zijn de schoonste der schoonen,
niet alleen door de menschen verzorgd en beschut en verpleegd, maar
door de Goden geliefd, ja vergood!”
Trippelend zweeft de bevallige zoon van venus met de Gratiën
daarheen ! zijn zijden lokken zijn met rozen doorvlochten en met den
geur der rozen gekruid! »Kom! ook ik wil mij tooijen, o bacchus!
en opgaan, mijner schoonheid en kracht gansch bewust en vrolijk
van harte, dansen in den voorhof eens tempels, met rozen omwon-
dene kruin!"
Dezelfde dichter heft zijne zesde ode aan in denzelfden toon : »Op!
op! kransen we onze hoofden met heerlijke rozen, laat ons drinken
en ons baden in lieflijk genot!”
Maar waarachtige liefde en bewondering bezielt hem , als hij de
koningin zelve bezingt en in haren lof ontsteekt: »Bezingen wij het
bloemgetij , maar bovenal de lenteroos!" en dan voortgaat: »De rozen
met zoo zachten geur, als de adem onzer Goden; de vreugde van
den sterveling; het sieraad onzer schoonen. Haar voegt alleen des
dichters lied , want kwetsen ook hare doornen, haar bloeijen blijft ons
ten genot, haar geur ten kracht, ten leven!”
Voorts heeft in ’sdichters taal de zon vingeren als rozen; venus
eene gelaatskleur als rozen; de nimfen boezem en armen als rozen,
terwijl rozen de kranken ten troost zijn en den ouderdom de dagen
der vrolijke jonkheid herroepen.
»Dan hoe,” — vraagt anakreon elders, — »dan hoe zal ik naar
waarheid des rozelaars oorsprong beschrijven? En hij antwoordt zich