
der aarde ontstaan, en daar als eenvoudige of als intermitterende
bronnen of als fonteinen voorkomen.
Het regenwater, dat de aardkorst heeft doorzijpeld, vindt namelijk in
de diepere lagen dier korst kanalen of gangen, waardoor het zich vrij
beweegt, totdat het zich op de eene of andere plaats, op mindere of
meerdere diepte, tot eene groote massa verzamelt; volgens de wetten
der waterweegkunde (hydrostatica) zullen die massa’s nu, öf dadelijk
aan de oppervlakte te voorschijn treden, daar dan eene eenvoudige
bron daarstellende, öf zij vormen door de hoogere drukking, waaronder
zij bij haar verschijnen aan de aardoppervlakte staan, springende
bronnen of fonteinen, — öf wel zij geven ons, altijd onder den
invloed derzelfde wetten, de vreemde veTschijnselen der tusschenpoo-
zende bronnen. Het zij ons vergund eenige oogenblikken bij de behandeling
dier verschillende vormen stil te staan en hunne wijze van
ontstaan nader aan te toonen.
Verbeelden wij ons eene doorsnede der aardkorst voor ons te hebben
Fig. 2.
Schematische voorstelling eener doorsnede van de aardkorst. A. Bouw bare aarde.
B. Rotsachtig terrein. C. Onderaardsch waterkanaal. D. Bron.
welker bovenste laag gedeeltelijk uit bouwbare aarde , gedeeltelijk uit
rotsen is zamengesteld ; de regen, op die bouwaarde nedervallende,
wordt gedeeltelijk daarin teruggehouden en verbruikt, maar voor
een niet onaanzienlijk gedeelte doordringt hij die om in de kanalen ,
vaak door de verschillende lagen, welke die korst daarstellen, gevormd,
zich tot eene grootere massa te verzamelen. Door die kanalen vloeit
nu het verzamelde water verder en verder, totdat het ergens eene opwaarts
gaande ader ontmoet, waardoor het, onder den invloed zijner
eigen drukking, opstijgt, om dan in het rotsachtig terrein eene min
of meer komvormige uitholing te vinden en daarin zijnen loop te
besluiten.
Nemen wij daarentegen aan, dat de plaats waar het water den grond
indringt, aanmerkelijk hooger ligt dan die waar het water te voorschijn
komt, dan zal het niet eenvoudig als eene stilstaande bron zich verzamelen
, maar, volgens de bekende hydrostatische w et, dat water in
vaten, die gemeenschap met elkander hebben, zich tot hetzelfde peil tracht
te verheffen, onder de drukking der hoogere kolom met kracht te voorschijn
springen; eene kracht, die meer of minder groot zal zijn, naarFig.
3. mate van het verschil in hoogte der
beide kolommen, in verband met de
verschillende tegenstanden, die de
vochtzuil op haren weg had te overwinnen.
Graphisch kunnen wij ons
de zaak eenvoudig voorstellen, als wij
de buis A B C D als den weg der
watermassa beschouwen. Vele fonteinen
in tuinen of buitenplaatsen of op
kleinere schaal in aquaria en bloemenmanden
worden op die wijze kunstmatig
daargesteld. In het groot zien
wij deze eigenschap toegepast bij het boren der zoogenaamde Artesische
bronnen, waarbij men eigenlijk niets anders doet, dan dat
men, door eene loodregte pijp in den grond te maken, tracht eene
uitlozings-opening op zulk een onderaardsch water-kanaal aan te brengen
, ter plaatse waar men dit water wenscht te gebruiken. Dat
men hierbij niet op losse gronden te werk gaat, maar de hulp der
geologie inroept om althans bij benadering te kunnen berekenen, of
men al dan niet kans heeft op eene gegevene plaats en op bereikbare
diepte zulk eene waterader te vinden, spreekt wel van zelf. Hoe rijk
overigens de aardkorst met zulke aderen is doorsneden, kan blijken
uit de omstandigheid , dat bij het boren eener Artesische put te Dieppe