
zelven en anderen: »Als de zee uit het schuim harer golven de
schoone venus had verwekt, ontsteeg ze haren schoot, met de
heerlijkste, welriekendste rozen omstrengeld. Als uit jupiter’s
hersenen de gewapende pallas te voorschijn kwam, baarde de
aarde een nieuw meesterstuk der natuur, een prächtigen rozelaar,
en alle góden zagen toe en bewonderden en wedijverden onderling
ten einde de ontluiking der bloemen te bespoedigen, en tot bevordering
van den bloei besprenkelden zij den rozelaar met geurigen
nektar, en van stonde aan hief zich majestueus de onsterfelijke roos
op den doornigen stengel omhoog!”
Folianten waren gewis zaäm te stellen van de verzen, sints sappho
ter eere der rozen gedicht, die trots het oude thema en de vele
reeds bestaande variatiën, nog zoo menig spoor van frissche naïveteit
verraden, dat we wel overtuigd moeten worden van de innige
liefde, die door alle volkeren der aarde de koningin der bloemen
wordt toegedragen , — want als zoodanig is zij door alle natiën bezongen.
Doch mijn doel was geenszins uit de gevonden nasporingen alleen
den lof der rozen te verkondigen, maar tevens haren oorsprong meê
te deelen, volgens verschillende dichters van het grijs voorleden.
Onder de oudste zangers worden er gevonden, die de Roos hebben
toegewijd aan den zoon van venus , anderen aan de Godesse zelve,
wier schoonheid even weergaloos was, als die van den prächtigsten
rozelaar.
Wat echter ietwat getuigt voor het regt dier toewijding aan venus
zelve, is , dat men zich niet alleen bij hare vereering van rozen
bediende , maar hare priesteressen met rozen-guirlanden waren getooid.
De opdelving van een Yenusbeeld uit de puinhoopen van Hercu-
lanum getuigt mede voor de waarheid, want ook dit was met rozen
omhangen.
Anderen hadden haar weder geheiligd aan de Zon, de Gratiën en
harpocrates, den God der stilzwijgendheid.
Door die toewijding aan harpocrates werd zij als van zelf het
zinnebeeld der stilzwijgendheid. Yan daar komt het bekende spreekwoord
»onder de roos!” dat het verzoek van geheimhouding in zich sluit. Van
die toewijding is mede de nog bestaande gewoonte in sommige Noordsche
streken herkomstig, om de zoldering der eetzaal met een of meer rozen
te versieren ,-ten einde daardoor een ieder worde toegeroepen: »Houdt
voor u zelven , wat onder den disch verhandeld wordt!”
Maar 't was de dichters der oudheid niet genoegzaam de Roos
eener Godheid toe te wijden, dat zij verre. Ook haar oorsprong moest
geen gewone, hare geboorte geene gansch natuurlijke zijn. Alzoo kwamen
er fabelen in omloop, betreffende niet alleen des rozelaars bloei en
aanvalligen tooi, maar zelfs zijne geboorte.
Wij kennen die geboorte volgens anacreon, die haar met de schoone
venus der zee deed ontstijgen, en ze de aarde baren liet bij pallas
verschijning. Een andere dichter, bion genaamd, doet de rozen echter
ontluiken uit het bloed van adonis, die volgens de fabelleer viel
als het offer van een verwoed everzwijn, door diana in eene vlaag
van jaloezij op de bede van mars op adonis afgezonden.
»Wee! wee! driewerf wee! over u , o schoone godesse venus!
adonis is niet meer!” en op die klagt, zegt bion, plengde zij even
zoo vele tranen, als er bloeddroppelen vloeiden van dën gevallene.
En de tranen sypelden op aarde en veranderden in bloemen, en
adonis' bloeddroppelen werden tot heerlijke rozen, en de Yenus-tranen
tot sierlijke anemonen.
Hoewel ovidius geen rozen noemt, wanneer hij van dezelfde
metamorphose gewaagt, en venus eenvoudig tot adonis doet
zeggen: »Uw bloed zal in bloemen verkeeren!” zoo beoogt ook hij
gewis geene anderen dan rozen.
TheopHrastus , apollodorus en anderen gewagen slechts van
een heensnellen van venus ter beveiliging of redding van adonis,
waarbij de doornen hare voeten openreten. De bloemen, eertijds wit,
kleurden zich toen met het bloed der godesse en erlangden onmiddellijk
de ons zoo behagelijke frissche rozentint.
Deze voorstelling bezielde dermate een Florentijnsch kunstenaar,
dat hij de schoone statue op een van Florence’s pleinen wrochtte,
venus voorstellende de doornen uit den gewonden voet rukkende,
die op den huidigen oogenblik nog evenzeer de trots der Italianen
uitmaakt, als toen zij ’t schoone beeld voor ’t eerst verrijzen zagen.
De fabelleer biedt trouwens eene ruime verscheidenheid zoowel over