
lijf is een soort van lange cylinder, die zeer bewegelijk is, met sabelvormige
aanhangselen, en waaraan in eene uitpuiling aan de rugzijde het hart waarneembaar
is.
Reeds het onderzoek der mannetjes wijst echter de verwantschap met
Bopyrus aan. Even als bij dezen zijn zij betrekkelijk zeer klein, slechts 0,8
millim. lang, en leven zij bijna parasitisch op de veel grootere wijfjes. Deze
mannetjes vertoonen echter nog duidelijk eenen geleden thorax en abdomen
met rudimentaire pootjes en de kop draagt kleine sprietjes.
Werkelijk hebben dan ook de larven van dit dier, even als die van Bopyrus,
al de kenmerken van isopoden. In dien toestand bezitten zij oogen, kaken,
sprieten, pootjes ter voortbeweging, met een woord, zij zijn veel volkomener
gevormd dan de geheel ontwikkelde wijfjes, die bijna niet anders dan voort-
telingsorganen zijn geworden. (Arch. f . Nalurges. , 1862, p. 10). Hg.
Aard van den suiker in honig. — Op uitnoodiging van den heer KRAUT
voederde de heer dr. kemper te Bissendorff bijen uitsluitend met druivensuiker
, zooals deze in den handel voorkomt. De verkregen honig smaakte
veel minder zoet dan gewoonlijk en bleek bij het onderzoek geen spoor van
geinverteerde suiker noch van rietsuiker te bevatten, maar alleen regts
draaijende druivensuiker. Honig van bijen, die vrij op de heide geaast hadden,
bevatte daarentegen alleen geinverteerde suiker, d. i. reglsdraaijende druivensuiker
en linksdraaijende vruchlensuiker in gelijke atomen. In Cubahonig werd
behalve geinverteerde suiker regtsdraaijende druivensuiker in gering overwigt
aangetroffen. In geen van beiden was een spoor van rietsuiker bevat. In
verband met buignet’s onderzoekingen over den in vruchten voorkomenden
suiker, besluit kraut hieruit, dat de bijen het vermogen niet hebben den
aard van de suiker, die zij verzamelen en tot honig verwerken, te veranderen
, tenzij zij welligt de verzamelde rietsuiker door splitsing in regtsdraaijende
vruchtensuiker omzetten. (Zeits. ƒ. Chemie u. Pharm., 1863, daaruit in Polyt.
hum . , CLIX, p. 158). Hg.
Spheroïdaalstaat van vloeistoffen zonder verwarming. — Het is lang bekend,
dat sommige vloeibare stoffen en daaronder vooral de alkoholische, als men
een weinig daarvan vallen laat op de oppervlakte eener massa van dezelfde
vloeistof, druppels vormen, die nog eenige oogenblikken op die oppervlakte
heen en weder kunnen rollen zonder geabsorbeerd te worden. De heer
STANISLAS MEUNIER heeft dit verschijnsel nader onderzocht en hiervan berigt
gegeven aan de Académie des Sciences in hare zitting van den 17 Aug. 1.1. Hij
heeft daarbij bevonden:
1) Dat veel meer vloeistoffen dan men tot nog toe dacht met behoorlijke
voorzorgen in meerdere of mindere mate, dat is met meer of minder gemak
en bij eenen verschillenden duur der droppels, het verschijnsel kunnen vertoonen.
Water b. v., vertoont het ook, wanneer men een druppel daarvan,
aan een glazen staafje hangend, voorzigtig op de oppervlakte niet vallen laat,
maar plaatst.
2) De druppels raken de oppervlakte niet, waarop zij rusten. Dit blijkt
ten eerste daaruit, dat een druppel zuivere alkohol daarbij de kleur niet over-
nëemt van eene hoeveelheid vrij sterke iodiumtinctuur en ten tweede uit
de holte, die men bij teruggekaatst licht in de oppervlakte der vloeistof ziet
onder den druppel.
3) Gewoonlijk wordt een druppel niet in eens door de vloeistof geabsorbeerd
, maar in verscheidene malen. Na elke gedeeltelijke opslorping wordt een
deel van den druppel in de hoogte geworpen en vormt nieuwe, kleinere druppels
, die dikwijls op nieuw hetzelfde verschijnsel vertoonen. Ongeveer
hetzelfde geschiedt ook dikwijls, als twee druppels elkaar ontmoeten en gedeeltelijk
te zamen vloeijen.
4) Wanneer men eene vloeistof met eene laag van eene andere van geringere
digtheid bedekt, dan vormen zich in deze laatste de druppels der
eerste veel gemakkelijker, zijn grooter te verkrijgen en duren langer. Het
langst duren die van zwavelkoolstof onder water; het grootst zijn die van
water onder benzine. Deze laatste vertoonen ook het onder no. 3 beschreven
verschijnsel het fraaist; de opslorping geschiedt dikwijls in vijf a zes malen.
Men kan daarmede ook het verschijnsel omgekeerd vertoonen, dat is , de ligtste
vloeistof druppels doen vormen onder hare eigene oppervlakte.
5) Gassen vertoonen in zekere mate hetzelfde verschijnsel als vloeistoffen.
Als luchthoudend water langzaam verhit wordt, dan stijgen er kleine
luchtbellen daaruit op, die, aan de oppervlakte der vloeistof aangekomen, al de
bijzonderheden vertoonen, welke boven van de druppels zijn beschreven.
Ln.
Het elektrisch licht in leigroeven en voor kustlicht. — Een der best gelukte
en naar het schijnt voor het vervolg meest belangrijke toepassingen van het
elektrisch licht, door magneto-elektrische werktuigen ontwikkeld, is die , welke
het voor weinig tijd heeft gevonden in de leigroeven bij Angers in Frankrijk.
Gedurende zeventien dagen en nachten heeft dit licht aldaar eene zaal van
tachtig meters lang en veertig breed verlicht, op eene wijze die niets te
wenschen overliet, zonder tusschenpozen en zonder een oogenblik mislukking
of oponthoud. Nevens den gunstigen invloed, dien dit licht uitoefent op de