
aanvankelijk het reactief kleurden, maar daarmede spoedig ophielden, om
daarmede op nieuw voort te gaan na in water geweekt te zijn. Hij schrijft
dit toe aan het bestaan van nitraten, welke eerst door de werking .van
inducerende stoffen in de plant in nitriten worden omgezet. (Tlmtitut, 1865,
p. 231). Hg.
Over het oponthoud van den mensch in zamengeperste lucht. —. ür. A. E. FO-
LEY, aan wien door den heer A. CASTOR , aannemer van de nieuwe brug te
Argenteuil, de zorg voor de gezondheid zijner werklieden toevertrouwd was,
heeft over dit onderwerp een werkje uitgegeven, dat den 20 Julij j.1. aan de
Académie des Sciences is aangeboden. (Compt. rend., Tom. LVII, pag. 156). —
Om de steunpilaren dér bruggen in den grond te bevestigen, had triger eene
methode uitgedacht, die met het beste gevolg vele malen is bewerkstelligd. In
het bed der rivier worden wijde metalen buizen neergelaten; het water wordt
daaruit gedreven en gehouden door gestadigen aanvoer van zaamgeperste lucht,
en de werklieden kunnen nu geheel op het drooge in den bodem der rivier graven.
Welke zijn nu voor deze de gevolgen van dat oponthoud in zamengeperste lucht?
In het begin ontstaat er sterke oorpijn , door den schrijver daaraan toegeschreven
, dat de buis van Eustachius de lucht slechts langzaam doorlaat, en dus
het trommelvlies sterk ingedrukt wordt voor het evenwigt hersteld is: eene
verklaring, waarmede Ref. zich niet vereenigen kan. Bij eene tot drie
atmospheren zamengeperste lucht hebben alle geluiden een metaalklank, en,
wanneer men spreekt, trilt de basis des schedels. Fluiten kan men niet
meer; èénige personen stamelen, andere kunnen sommige Syllaben niet
uitspreken. Men vermoeit zich minder, heeft minder dorst, maar de eetlust
komt spoediger terug; de overmaat van zuurstof, die de weefsels doordringt,
brengt eene snellere stofwisseling te weeg. Bij het verlaten der buizen komen
de oorpijnen terug en men wordt ligt verkouden , daar de zamenpersing der lucht
de temperatuur verhoogt. Soms blijft de werkman na het verlaten der buizen
gezond, soms doen zich ziekelijke verschijnselen op, die echter dadelijk
wijken, wanneer hij in de zamengeperste lucht terugkeert. Onder die aandoeningen
noemt F. bloedvloeijingen en eene ondragelijk brandende jeukte.
Maar hetgeen opmerkelijk is, is de localisatie van ziekelijke verschijnselen,
bepaaldelijk van pijn, in het orgaan, dat het meest gewerkt heeft. De
gravéT, die met zijn voet op de spade drukt, zal hevige pijn in de strek-
spieren van het been ontwaren; bij hem, die met het houweel werkt, zullen
de spieren van den schouder worden aangedaan, enz. enz. De ingenieurs
en opzigters lijden aan zenuwaandoeningen, bepaaldelijk der hersenen. De
bloedsomloop in de hersenen wordt versneld , men wordt onwederstaanbaar
gedrongen om zijne gedachten mede te deelen en te praten. Voorts maakt
het werken in zamengeperste lucht mager, dikwijls binnen een zeer korten
tijd. Dat overigens de zakuurwerken in zamengeperste lucht langzamer loopen
wegens de oxydatie en verdikking der olie, is te verwachten.
Foley deelt eenige bedenkingen mede over het nut van de zwemblaas der
visschen en van de luchtzakken der vogels. De visschen en de vogelen, die
zich gedurig uit de meer digtere naar de meer ijle lagen van de hen omringende
middenstof, en omgekeerd, begeven, zijn aan zeer afwisselende drukking
onderworpen. Zij lijden daar echter niet onder, en wel daarom niet, omdat
zij het vermogen bezitten om de drukking op hunne ingewanden en bloedvaten
te regelen. Wanneer een visch nederdaalt, drukt hij zich zamen en
zijn volume vermindert; tegelijk plat zich zijne zwemblaas af en drukt minder
op de bloedvaten. Rijst hij naar boven, dan zet hij zich uit; dit doet ook
zijne zwemblaas en deze drukt nu meer op de bloedvaten. Dus blijft de
drukking op ingewanden en bloedvaten steeds dezelfde. Bij de vogelen zetten
zich evenzoo en met hetzelfde gevolg de luchlzakken uit of vallen te zamen.
De visschen, die geene zwemblaas hebben, zooals de makreelen, tonijnen,
boniten, zwemmen in horizontale rigting of dalen slechts zeer langzaam naar
beneden. De visschen zonder zwemblazen, die op den bodem des waters
leven, sterven spoedig, wanneer zij zich in hooger gelegene waterlagen bevinden.
(Du travail dans Vair comprimé. Paris, Baillière, 1863).D
. L.
Vegetatie der schimmels.Ref. had gelegenheid om in de zitting der Académie
des Sciences van den 27 Julij j.1. pasteur eene analyse te hooren
voorlezen van de onderzoekingen van den heer RAULIN te Brest, over het
ontstaan van schimmelplanten in kunstmatig daargestelde middenstoffen, en over
den invloed van zekere delfstoffelijke grondstoffen op hare ontwikkeling. Hij
had zijne proeven tot dusver op slechts ééne schimmelplant, Ascophora nigrans,
genomen, maar hield het er voor, dat zijne resultaten ten minste gedeeltelijk
gegeneraliseerd konden worden. In dergelijke kunstmatig bereide middenstoffen
ging de ontwikkeling der schimmelplanten even goed voorwaarts als
in de natuurlijke, en werd niet gestoord dan wanneer een der meest benoo-
digde elementen begon te ontbreken. Behalve koolstof, waterstof en zuurstof
waren de ter ontwikkeling der plant meest nuttige grondstoffen: phosphorus,
potassium, magnesium, zwavel, manganium; R. had die gebezigd in de
volgende verbindingen: phosphas ammonia«, carbonas potassae, carbonas
magnesiae, sulphas potassae, carbonas manganii. Wanneer een vocht al deze
bestanddeelen onthoudt, zal het b. v. 20 grammen Ascophora vóórtbrengen;