
aan de zon, dan weder 50,000 mijlen verder van haar af staat, dan
onze planeet, kan in den licht-en warmtetoestand op haar, vergeleken
met dien op onze aarde, geen aanmerkelijk verschil maken.
Maar in de wijze, waarop het licht en de warmte der zon door
haar worden opgevangen, heeft daarentegen een in het oog loopend
verschil plaats. De maan toch keert aan de aarde altijd dezelfde zijde
toe ; zij schijnt dus met opzigt tot onze aarde zich niet om hare as
te wentelen, — en toch doet zij dit. In denzelfden tijd, waarin zij
haren weg rondom de aarde aflegt, heeft ook haar ligchaam eene omwenteling
rondom haar eigen as volbragt. Zij gaat bestendig aan den
geheelen hemel rond en na 29 dagen, 12 uren, 44 minuten en 2,9
sekonden is zij weder in denzelfden stand tot de zon gekomen, waarop
zij bij den aanvang van die periode stond.
In 29 dagen en bijna 13 uren volbrengt zij dus haren loop rondom
de aarde en tevens ééne rondwenteling om hare as. Hieruit vloeit
eene geheel andere tijdsverdeeling voort, dan bij ons plaats heeft;
De aarde wentelt in 24 uren om hare as en keert in dien tijd alle
punten van haren aequator achtereenvolgend aan de zon toe. Wij
noemen dat tijdsverloop éénen dag. Maar op de maan zal het ruim
29J dagen duren, eer elk gedeelte van haren aequator aan de zon
zal zijn toegekeerd. Een maan-dag zal derhalve 29g van onze aarde-
dagen duren. Als voor eene plaats op de maan de zon boven den
horizon opgaat, zal zij ruim 7 dagen aan den hemel rijzen , voor zij
hare middaghoogte bereikt, en dan weder ruim 7 dagen dalen, eer
zij ondergaat. Een nacht van nagenoeg 14f van onze dagen zal dan
moeten verloopen, eer de zon weder boven den horizon komt.
Daar zij met de aarde en als aan haar gebonden haren jaarlijkschen
omloop rondom de zon volbrengt, heeft het jaar voor haar dezelfde
lengte als voor onze aarde. Maar terwijl de aarde gedurende dien
omloop bijna 365| malen om hare as wentelt, volbrengt de maan
slechts ruim 1 2 | omwentelingen. Het aarde-jaar bestaat dus uit 3C5g
aarde-dagen van 24 uren; het maan-jaar uit 12§ maan-dagen, elk van
29g aarde-dagen. Dat derhalve de tijdmeting en tijdsverdeeling op de
maan eene geheel andere moet zijn dan op de aarde, vloeit daaruit
van zelf voort.
Ook nog in een ander opzigt bestaat er een aanmerkelijk verschil
tusschen de aarde en hare maan. Hare omwentelings-as staat bijna
loodregt op de loopbaan, die zij elk jaar met de aarde rondom de zon
aflegt. Een gevolg hiervan is , dat er op de maan geene merkbare
afwisseling van jaargetijden plaats heeft. Hare dagen en nachten zijn
overal en altijd nagenoeg even lang. Aan de polen loopt de zon geregeld
aan den horizon langs. In de streken, onder haren aequator
gelegen, loopt de zon het geheele jaar door altijd door het toppunt
des hemels. Merkbare verlenging en verkorting der dagen wordt op
geene plaats van de maan waargenomen.
Daar de maan in volume nagenoeg 49 malen kleiner dan de aarde
is en hare massa slechts het 888te deel van de massa der aarde bedraagt,
zoo volgt daaruit-, dat de stof, waaruit zij bestaat, iets meer
dan de helft van de digtheid bezit onzer aarde, of naauwkeuriger uitgedrukt
, zoo wij de digtheid der aarde ö s - 1 stellen , dan is die der
maan =r 0.619. De kracht, waarmede een ligchaam naar haar middenpunt
getrokken wordt, met andere woorden de zwaarte, waarmede
een ligchaam op hare oppervlakte drukt, bedraagt slechts 0.16 van
die op onze aarde. De kracht, die men op aarde noodig zoude hebben
om een gewigt van 16 ponden van den grond op te ligten, zou dus op
de maan toereikende zijn om een gewigt van 100 ponden op te heffen.
Uit dit alles valt gemakkelijk het gevolg af te leiden, dat de natuurlijke
gesteldheid der maan zeer veel verschillen moet van die, welke
wij op onze aarde waarnemen.
Er is onder de sterrekundigen veel getw ist, of de maan al of niet
van een dampkring omringd is. Bij de volkomene optische hulpmiddelen,
die den astronoom thans te dienste staan, lijdt het geen twijfel,
dat, zoo er een dampkring rondom de maan bestond, hij moest waargenomen
worden, al ware hij ook duizendmaal ijler dan die, welke
onze aarde omgeeft. Om dit duidelijk te maken weten wij niets beter,
dan de woorden van onzen beroemden Leidschen astronoom k a is e r
over te nemen1), »In hare beweging aan den hemel, zal de maan nu
en dan eene ster bedekken. Men kent de beweging der maan aan
') Kaiser , de Sterrenhemel, le d l., bl. 160.