
uitholling ontstaat. En deze voorbeelden zouden wij bijna tot in het
oneindige kunnen vermenigvuldigen; maar wij bepalen ons tot het
medegedeelde, dat dan toch de hoofdtoepassingen bevat.
Eindelijk , nog in eene andere rigting zouden wij het water kunnen beschouwen.
Welke die is? Zij had wel bovenaan in onze schets mogen
voorkomen. In de tegenwoordige tijdsomstandigheden , nu elke courant,
elke boek- of plaatwinkel ons om strijd het woord waterweg doet lezen.
De parelen van Neêrlands stedenkroon, Amsterdam en Rotterdam,
achten haar bestaan afhankelijk van die waterwegen. Dat tooverwoord
heeft tijden lang de gemoederen in 's lands vergaderzalen en de gemoederen
van een groot deel des volks vervuld; dat woord, het
prijkte in vurige letteren aan den Amstel en het IJ, toen de hoofdstad
op ’s Konings geboortefeest van hare dankbaarheid wilde doen
blijken; dat woord, het strakke ook ten besluit aan dit laatste deel
onzer schets, terwijl het schier voldoende is het uit te spreken om
er het gevvigt van te doen gevoelen.
De waterwegen toch, in het algemeen door ons elders reeds de
slagaderen der beschaving genoemd , zij vormen den rijkdom van
Nederland; zonder water geen handel! zonder handel geen welvaart!
Ontneemt ons, ontneemt het trotsche Albion zijne koopvaardij, en
ontzenuwd liggen de staten ter neder. Wat maakte de kooplieden
van Tyrus tot vorsten; wat verhief het trotsche Aquileja tot de
koningin der steden; wat maakte de republieken van Italië, de
medicus tot wat zij waren; wat deed ons Neêrland groot worden?
Waardoor schonk c o l u m b u s ons eene nieuwe wereld; waardoor
veroverden onze vaderen, in streken duizende mijlen van ons verwijderd,
een koningrijk met koningrijken tot provinciën? — En op al die
vragen hebben wij slechts één antwoord: dat alles geschiedde met de
magtige hulp der waterwegen!
HET PLANTENLEVEN
IN BEN WINTER, DE LENTE, DEN ZOMER EN DEN IIEREST;
DOOR
Th . H. A. J. ABELEVEN.
K. MULLER gevolgd.
Het is de 23sten September, en voor de tweede maal in het jaar
zijn dag en nacht even lang, De schijnbare boog, dien de zon aan den
hemel beschrijft, wordt kleiner, hare stralen vallen schuiner op vlakte
en bosschen, op bergen, steden en gehuchten neder, doch missen
het vermogen om de aarde en den dampkring van die warmte
te voorzien, die het plantenrijk noodig heeft om zijn dos te kunnen
behouden.
Stond de zon, evenals aan de polen in den zomer, onafgebroken
aan den horizont, dan zou zij nog eene zee van warmte in den
dampkring en over de aarde verspreiden , maar thans blijft zij
te kort boven ons verwijlen, terwijl de weinige warmte, die zij uitstroomt
, maar al te gretig door de dampkringslucht en de aarde wordt
opgezogen.
Wat vroeger als dauw tot drenking van den bodem en de plant
diende, wordt eerlang rijp; wat als een zacht, besproeijende regen
nederdroppelde, wordt sneeuw en wat als eene alom leven verspreidende
ader door menig landschap kronkelde, langs menige stad vloeide
1863. 17