
kingen aangaande de gesteelde bekers der Nepenthessen bekend
maakt, spreekt bij ook over de ongesteelde, die, zooals wy reeds
vroeger deden opmerken, gedurende de kieming het eerst op de
zaadlobben volgen (fig. 5 a), Het was hem niet mogelijk die bekers
ooit, zelfs niet bij hun eerste verschijnen, in een anderen toestand
dan in dien van beker te vinden, en de reeks van ontwikkelings-
toestanden en overgangen, zooals hij die bij gesteelde bekers had
leeren kennen, ontging hem dus hier ten eenenmale. Hieruit besluit
hij, dat de ongesteelde bekers der Nepenthessen uitzettingen zijn van de
middennerf aan de onderzijde des blads, en dat de bladachtige kammen,
welke aan eene van de zijden dier bekers voorkomen, de laatste overblijfselen
der eigenlijk gezegde schijf zijn.
D a t het in de bekers der Nepenthessen uitgestorte vocht voor de
planten zelven van eenig verder nut zoude zijn , v alt zeer te betwijfelen.
K o k t h a i.s schijnt d it denkbeeld evenwel niet zoo ongerijmd te
vinden, en we l op grond daarvan, dat hij 1) de bekers regenwater
opnemen en zoodoende de ro l van rese rvo irs vervullen z a g ; 2) afgesneden
Nepenthessen, bij eene vermindering van het vocht in hare
k ru ik je s (ook wanneer hij deze met opzet gevuld had), nog gedurende
een geruimen tijd zag voortleven, en einde lijk 3) oplossingen van kw ik -
en koperzouten, in de k ru ik je s gegoten, eene vernietigende we rk ing
op de planten zag uitoefenen. Plet komt mij echter v o o r , dat de
kracht dezer argumenten te weDschen overlaat, en dat zij niet als van
overwegenden invloed op de beantwoording der gestelde vraag kunnen
beschouwd worden.
De inboorlingen van vele eilanden , waarop Nepenthessen voorkomen,
koesteren voor die planten een zekeren eerbied, of zijn te haren
opzigte mét bijgeloovige denkbeelden vervuld. Zoo zag k o r t h a l s op
een zijner togten op den Merapi zijne geleiders gebeden voor Nepen-
tkes Bongso uitstorten, en haar als de bewaakster des bergs eene soort
van offer brengen. En zoo ook verhalen ons andere reizigers, dat
de inboorlingen van de Molukken en Madagascar bepaaldelijk geloo-
ven, dat het uitstorten van de bekers der Nepenthessen het vallen
van regen ten gevolge heeft. Dat de Maleijers en Madagaskaren
de kruikjes der Nepenthessen Voor bloemen aaUzien, kan ons
niet verwonderen, daar menig Europeaan hetzelfde doet. De ware
bloemen der Aziatische bekerplanten hebben echter een geheel ander
voorkomen en verdienen daarom nog een oogenblik onze aandacht.
Alle Nepenthessen zijn tweehuizig, d. w. z. dat alle bloemen van
een en hetzelfde individu öf mannelijk öf vrouwelijk, maar nooit,
zooals bij de meeste planten, waarmeê wij dagelijks omgaan, tweeslachtig
zijn. Men kan dus met recht van mannelijke en vrouwelijke
individuen onder de Nepenthessen gewagen. Altijd zijn die bloemen
aan de toppen der stengels en takken. tot trossen of pluimen ver-
eenigd, nooit komen zij verspreid voor. Vindt men hier of daar een
bloemtros van ter zijde vastgehecht, dan kan men verzekerd zijn, dat
hij door eene nawassende zijloot verdrongen en genoodzaakt werd
een ongewonen stand aan te nemen. In zeer jeugdigen toestand zijn
de bloemtrossen meest bruin- of grijsharig, later worden de haren
afgeworpen, en komt de veelal vijfhoekige bloemspil bloot te liggen.
Door hun kogelronden vorm wijken de mannelijke bloemknoppen van
de meer eironde vrouwelijke af.
Zijn de bloemknoppen eenmaal geopend, dan onderscheidt men
daaraan steeds een vierdeelig hulsel of bloemdek, waarvan de slippen
zich weldra naar buiten omkrullen (fig. 12 a en 6, x ), en
verder, in het midden, de mannelijke of vrouwelijke voortplantings-
werktuigen-L'i'ibid. z en ij). Nooit trekt het bloemdek het oog door
12 a. Fig. 12 b.
Eene mannelijke (a) en vrouwelijke vergroot (naar bloem (b) van verschillende Nepenthessen, xvoanr ïhhealmis)k n; oJpe pbelno,e mij deeikje; rszt ozku,i l s vsatnem hpeellms.draden, h krans
fraaije kleuren of door zijne uitgebreidheid, integendeel — de groene