
niet vereenigen; daartegen pleitten voornamelijk twee gronden. Vooreerst
de theorie der diffractie zelve: wel is waar zal het licht, dat
door eene naauwe spleet in een donker vertrek dringt en op een
scherm op zekeren afstand daarvan wordt opgevangen, op dat scherm
zekere gekleurde banden doen ontstaan, ten gevolge van de interferentie
der lichtstralen; — maar wanneer men de spleet zelve waarneemt
door eenen kijker, die juist gesteld is, dan ziet men bovengenoemde
gekleurde banden niet. En dit laatste is nu juist het geval
bij den maansrand, wanneer men dien door eenen goed gestelden kijker
waarneemt. Den tweeden grond putte hij uit de waarneming van
diffractie-verschijnselen, die nimmer zulke soort van verschijnselen had
doen kennen, als er juist bij de zonsverduisteringen werden waargenomen
; en uit dien hoofde durfde hij gerustelijk iedereen uitdagen
om door middel van diffractie iets te weeg te brengen, dat eeniger-
mate op de roode vlammen of verhevenheden bij eene zonsverduistering
zoude gelijken. Na al het aangevoerde achtte hij de theorie van diffractie
geheel gevallen.
Met een paar woorden sprak airy over eene weinig gunstige en
slechts kort durende zoneclips van 7 Sept. 1858, o. a. op een gedeelte
van de Westkust van Zuid-Amerika te zien, die door eenige Braziliaan-
sche sterrekundigen en door eene Fransche expeditie werd waargenomen.
Ook bij deze verduistering werd op het verschijnsel der vurige verhevenheden
gelet, en daaromtrent werd in het bijzonder opgemerkt, dat zij
aan den eenen kant achter de maan verdwenen, aan den anderen kant
daarachter als het ware te voorschijn traden. Belangrijk scheen in
het eerst de waarneming van liais , dat de vlammen niet rood zouden
wezen. Later echter, in 1860, maakte professor pole dezelfde
opmerking; maar deze was kleurblind, waaromtrent hij reeds vroeger
waarnemingen had in het werk gesteld, en op die wijze vonden dan
de gemelde, afwijkende beschrijvingen hare gereede verklaring.
Nu ging Spreker over tot de zonsverduistering van 18 Julij 1860
en toonde haren loop aan, van de westkust van Amerika, waar de
Britsche en Amerikaansche autoriteiten juist bezig waren de grenzen
van Vancouvers eiland te bepalen, — over het zuidelijke gedeelte
van Engeland en de westkust van Spanje en Algerie naar de
Roode Zee, waar zij zich verloor in den zonsondergang. Verschillende
regeringen zoowel als bijzondere personen maakten de noodige toebereidselen
om deze eclips waar te nemen. De Fransche regering,
nooit ten achteren in wetenschappelijke ondernemingen, zond eene
commissie geleerden naar het binnenland van Spanje en zorgde, dat
ook in Algerie en in Egypte het verschijnsel behoorlijk zoude waargenomen
worden. Spanje rustte eene expeditie uit, onder den koninklijken
astronoom Don aguilar. Eenige Britsche officieren zouden de
eclips waarnemen op de westkust van Amerika. Maar de geest der
wetenschap is in Engeland geheel anders dan in andere landen: men
heeft daar geene groote lands-academiën, waar .mannen van regeringswege
worden opgeleid tot sterrekundigen en waar dan ook hunne
diensten door de regering kunnen worden opgeëischt, als zulks noodig
mogt zijn. Doch Engeland bezit, wat geen ander volk ter wereld
heeft, een groot getal welopgevoede liefhebbers van sterrekunde,
amateur-astronomen, gereed en volijverig om hunner geliefkoosde wetenschap
zoo veel mogelijk van dienst te wezen. De schikkingen om
naar Spanje te trekken kwamen op hem neder, als het hoofd der
Engelsche sterrekundigen, en het was in zekeren zin aan hem overgelaten,
om eene goede reeks van gewenschte waarnemingen te verkrijgen.
Hij hield het daarom voor het beste, wanneer hij zich tot
de regering wendde om een geschikt vervoermiddel voor een groot
aantal sterrekundigen af te staan. En aan dit verzoek werd bereidwillig
voldaan, daar de regering het fraaiste schip van de geheele
vloot, de Himalaya, ter zijner beschikking stelde en zorgde, niet alleen
dat de expeditie naar Spanje werd gebragt, maar ook dat zij goed gevoed
werd. Den 7den Julij vertrokken daarmede een aantal Engelsche en
vreemde sterrekundigen en liefhebbers, die gedurende vele jaren nog
als de H im a la y a -ex p ed itie zal bekend staan. Ten einde aan dezen
togt, zoo veel mogelijk was, eenen goeden uitslag en goede uitkomsten
te verzekeren, had hij aan alle reisgenooten tot voorwaarde gesteld, dat
ieder een bepaald plan moest hebben en de daartoe noodige werktuigen
van genoegzame volkomenheid moest medenemen. Over het
algemeen werden deze voorzorgsmaatregelen wel in acht genomen en
het plan van de verdeeling van den arbeid stipt opgevolgd. Wel ge