
van geitenmelker, die zich onder de rotsblokken verbergt, en daar hare
beide roodgevlekte eijeren uitbroedt. In November zijn de jongen
volwassen, omstreeks welken tijd de rivieren weder gaan zwellen en
de eilanden onder water worden gezet. De spleten in de rotsen
dienen desgelijks tot toevlugtsoord aan eene menigte vledermuizen,
die digt opeen gedrongen naast elkander zitten, niettegenstaande de
hitte, die de verwarmd'e rotswanden van zich afgeven. Ook zij worden
in den regentijd door het water verdreven, alsdan moeten zij hunne
oude schuilhoeken in de hoornen of onder de bladeren der Heliconie
weder opzoeken.
In de watervallen en op de snelvlietende plaatsen der rivier groeit
de Lacis met hare roode aarvormige bloemen; de stekelige, lederachtige
bladeren groeijen op de steenen vast en bedekken deze, hetgeen
het vervoeren der booten over de rotsen zeer vergemakkelijkt
en de wrijving verhindert. Waar deze plant in menigte groeit, wordt
de smakelijke Pacon, een groote breede zalm , gevonden, die, zwart
van kleur, niet zelden bij de 15 pond zwaar wordt. Men schiet hem
met pijlen,- wanneer hij tegen den stroom opzwemt.
Aan den avond van den rustdag kwamen onze jagers met hunnen
buit terug, deze was veel minder dan wij gedacht hadden. De Indianen
hadden eenen brulaap (Mycetes) en twee Leguanen, maar de Bonm-
negers een Coaita en verscheidene Pacons geschoten. De Coaita
komt hoofdzakelijk in het hooger gelegen land veelvuldig voor en
houdt zich gaarne op de bergen op; hij is een geliefkoosd wildbraad
bij de Bonni- en boseh-negers, die zijn geschreeuw bednegelijk
weten na te bootsen en hem zoo digt bijlokken, dat het gemakkelijk
is hem te schieten; is hij echter bij het eerste schot met
dood, dan klemt hij zich met den staart vast en blijft hangen tot hij
sterft en in verrotting overgaat. Behalve de geschotene Leguanen,
bragten onze Indianen nog vele eijeren mede, die deze dieren bij
het begin van het drooge jaargetij in het zand der eilanden leggen.
In den aanvang van December, als het water stijgt, komen deze
jonge hagedissen, die iets langer dan een vinger zijn, uit en vlugten
dadelijk op de boomen, waar zij zich eerst met msekten, later met
knoppen en bladeren voeden. De eijeren zijn eene wezenlijke lekkernij;
het dier zelf levert insgelijks een smakelijk voedsel op. De
Indiaan zal nooit eene gelegenheid voorbij laten gaan om een Leguaan,
dien hij niettegenstaande zijne groene kleur onder het digtste gebladerte
herkent, te bemagtigen, maar meestal laat het dier zich eenvoudig in
het water vallen, voordat de Indiaan zijnen hoog spant, en zinkt,
zonder eenig levensteeken te geven , als een steen in de diepte, om
weder boven te komen, wanneer zijn vervolger zich verwijderd heeft.
Zelden verging evenwel later een dag, waarop niet een of meer dezer
dieren geschoten werden, een bewijs voor hunne talrijkheid en hoe
sterk zij zich vermenigvuldigen, hoewel zij niet meer dan eenmaal in
het jaar 40 tot 50 eijeren leggen.
Onze levenswijze was gedurende de geheele reis bijna steeds dezelfde,
’s Morgens om 6 uur dronken wij koffij, laadden onze goederen weder
op de vaartuigen, braken de tenten af en waren om 7 uur reeds op
reis. Tegen 11 of 12 uur ontbeet men op eene geschikte plaats op
eene zandbank of aan den oever, en voer dan door tot 4 of 5 uur,
wanneer meestal op een eiland of zandbank ons leger opgeslagen werd.
Negers en Indianen kapten de struiken en de kleinere boomen, de
tenten werden opgezet, hout om te koken aangevoerd en de benoodigde
kisten en werktuigen aan land gebragt. De Franschen hadden een
kleinen zeer doelmatigen bakoven bij zich, zoodat wij voortdurend versch
brood hadden. De negers en Indianen hingen tusschen de boomen hunne
hangmatten op, terwijl ik aan onze bemanning de levensmiddelen uitreikte.
Deze bestonden uit tapioca- of cassave-meel, zoute-visch en spek,
daar de jagt, waarop wij bijzonder gerekend hadden, niet toereikend
was om in de behoeften van zoovele menschen te voorzien. De
bemanning, die den ganschen dag moest roeijen, had tot jagen of
visschen weinig lust; ons spreken en de riemslagen verjoegen bovendien
het wild van den oever, zoodat, eenige op hoenders gelijkende
vogels uitgezonderd, op de geheele reis weinig werd geschoten. Terwijl
nu de topographen berekeningen maakten en hunne dagboeken bijhielden,
droogde ik de over dag verzamelde planten, wiesch mijne
broeken en hemden en legde mij dan op de nog heete rotsen om mij
weder in het verledene te verplaatsen. Het is een eigendommelijk
leven in de wouden van Guyana, vooral in den nacht: na de zwoelheid