
eenigzins komeetachtigen nevel meenen te ontdekken, waardoor aanmerkelijke
veranderingen in de helderheid der planeet werden veroorzaakt.
Bij sommige dezer planeten was deze afwisseling van
lichtsterkte zoo groot en zoo snel, zooals bij Juno en Iris, dat. men
meende daaruit het gevolg te moeten afleiden, dat deze ligchamen niet
bolrond, maar nu eens eene breede vlakte, dan eene smalle spits aan
ons toekeerden. Bij anderen, zooals bij Vesta, vond men geen spoor
van dampkring of nevelomkleedsel. Bij eenigen heeft het licht, dat
zij geven , eene geelachtige , bij anderen eene blaauwachtige tint.
Opmerkelijk is het, dat bij verscheidene dezer planeten damp- of
nevelkringen van groote uitgebreidheid zijn ontdekt. Terwijl bij de
groote planeten ter naauwernood sporen van dampkringen worden opgemerkt
, schijnt wel bij deze kleine kemelligchamen de vorming van
dampkringen op groote schaal te hebben plaats gehad. Ceres zou,
volgens schröter , met een dampkring omgeven zijn, aanmerkelijk
hooger dan de middellijn van het planetenligchaam zelf. Bij Pallas
zou hij slechts een weinig minder diep zijn dan de middellijn der
planeet. Wij vinden hier derhalve eene geheel andere verhouding
tusschen de dampkringen en de ligchamen , die zij omgeven, dan bij
de andere planeten.
Uit de tot hiertoe gedane waarnemingen kan men geene zekere
gevolgen, hoogstens eenige vermoedens aangaande de natuurlijke gesteldheid
dier hemelligchamen afleiden. Of het ons ooit gegeven zal
zijn dienaangaande eenige zekerheid te bekomen , zullen de tijd en de
voortgezette werkzaamheid der sterrekundigen leeren.
DE OUDHEID DER BLOEMENKOREN GIN
MEDEGEDEELD DOOK
B E T S IJ P E R K .
Waar snuffelen in oude papieren dikwijls nuttig voor wezen kan!
Immers een oud tijdschrift gaf mij eenige nasporingen over de oudheid
der vereering van de koningin der bloemen in handen, die welligt
den bloemminnaren niet onwelkom zullen zijn.
Dat de Roos onder dien titel wordt verstaan, behoeft voorzeker
geen nader betoog. Bij rijk en arm toch, bij aanzienlijk en gering
wordt ze aldus en waarlijk niet ten onregte geheeten, wanneer zij het
uitgestrekte plantsoen achter het paleis versiert of op het strookje gronds
voor de hut der armen haar heerlijke geur uitwasemt, voornamen en
geringen beiden ten genot.
De door mij gevonden wetenswaardigheden betreffende de Roos zijn
goeddeels nasporingen van een Franschman, leyseller des longschamps,
aan wien de koningin der bloemen zooveel belang inboezemde , dat hij in
den nacht des tijds , — daarin toch verliest zich hare geschiedeniSjV.Ss
opspoorde en verzamelde wat hier en elders over haar staat opgeteekend.
Welk volk den rozelaar het eerst aankweekte, — zegt hij , — is niet
met zekerheid bekend. Gissingen, die tot niets leiden, zijn slechts
dienaangaande te maken. ’tKomt mij echter als zeer aannemelijk voor,
dat de overoude Egyptenaren haar reeds kenden, ofschoon obelisken
noch hieroglyphen daarvan eenig spoor vertoonen. Ook is het zeer wel
mogelijk, dat de vermaarde tuinen van Babylon, waarvan men ten
huidigen dage nog den toestel a la Semiramis herkomstig meent, reeds
rozen te aanschouwen gaven. Immers onderscheiden reizigers , ja zelfs
die der vroegste tijden, getuigen in P erzië, in welks nabijheid de Babylonische
tuinen eenmaal gevonden werden, een aantal soorten van ro-
zelaren te hebben aangetroffen.