
niet slechts ontbrandt, maar zelfs ontploft, zooals dit bij vele is vernomen?
Wij zouden nog een aantal andere vragen kunnen doen, die
bij den tegenwoordigen staat onzer kennis aangaande dit onderwerp
toch niet kunnen worden beantwoord. De uitbreiding van onze kennis
aangaande de vuurbollen hangt grootendeels van de naauwkeurigheid
der toekomstige waarnemingen af. De juiste bepaling van het punt
waar zij ontstaan of eindigen, of van eenig ander punt der baan, de
hemelstreek en de hoogte , of wel de sterren , waarlangs men den vuurbol
heeft zien heentrekken, zijn goede aanwijzingen, als men die van
verschillende plaatsen, die niet te digt bij elkander liggen , kan bekomen
, omdat door verbinding daarvan de ware baan kan worden afgeleid.
En nu ten slotte nog een woord over den vuurbol van den 4 Maart j.1.
Volgens een berigt uit Manchester werd hij aldaar in het oost-
zuidoosten gezien en nabij Londen in het oost-noordoosten. Naar de
in Engeland gedane bepaling zou hij ten N.N.O. van Londen op eene
hoogte van 90 Eng. mijlen, d. i. 30 uren gaans of 166g kilometers, begonnen
zijn zigtbaar te worden, dus van de Noordzee over ons land
zijn gekomen en ten noorden van Luik zijn verdwenen. Deze bepalingen
zijn echter slechts als eerste benaderingen te beschouwen, die
weinig naauwkeurig zijn. Professor h e is te Munster, die zich sedert
eene reeks van jaren met de studie der vallende sterren en vuurbollen
heeft bezig gehouden, verzamelde niet slechts uit ons land, maar
ook uit vele deelen van Rijnland, Westphalen en België berigten
aangaande dezen vuurbol. Behalve uit ons land ontving hij die uit
Kleef, Eupen (bij Aken), Minden, Paderborn, Coblentz en zelfs uit
Trier, in welke laatste plaats het verschijnsel echter slechts zwak
werd gezien. Volgens de bepalingen van professor h e is (waarvan hij
de goedheid had mij een kaartje met de daarbij behoorende opgaven
te zenden), ging het meteoor nagenoeg in de rigting van het noorden
naar het zuiden over ons land en wel zoodanig, dat het nagenoeg over
de volgende plaatsen trok, — gelegen in eene lijn, die men van het
noordoostelijke uiteinde van het eiland Vlieland naar Alphen in Nöord-
Brabant of naar Turnhout trekt, — namelijk Medemblik, Hoorn,
Edam, Weesp, Gorinchem, ’s Grevelduin-Kapelle en Alphen. De baan
was naar de aarde hellend. Zij had boven Vlieland eene hoogte
van 16 Duitsche geographische mijlen (118,5 kilometers), boven
Medemblik 12£ mijlen (92,6 kilometers), boven Weesp 9J mijlen
(68,5 kilometers); zij ging op eene hoogte van 8 mijlen (59,25 kilom.)
over Vleuten, op eene hoogte van 6 mijlen (44,5 kilom.) over Gorinchem.
Boven Besoijen of ’sGrevelduin-Kapelle barstte de vuurbol
vanéén op eene hoogte van 5 f mijlen (42,6 kilom.) met een geweldigen
slag, terwijl hij zich allengs bij het voortgaan onder sterk gekraak
oploste en verdween tusschen Alphen en Turnhout op eene
hoogte van 4^ mijlen (31,5 kilom.). Op zeer vele plaatsen meende
men, door het sterke licht misleid, dat de vuurbol in de nabijheid
was nedergevallen. Niet slechts in de provinciën Groningen en
Utrecht, maar zelfs te Bruhl bij Keulen was dit het geval.
Indien er meteoorsteenen zijn gevallen, dan kan dit slechts in de
streek tusschen Besoijen en Alphen het geval zijn, alsook in de
omstreken van ’s Grevelduin-Kapelle, Waalwijk enz. Ofschoon professor
h e is beweert, dat de bepaling van het eindpunt vrij naauwkeurig
is, meenen wij toch uit eenige andere berigten te mogen opmaken ,
dat de baan van het meteoor niet zoo nabij van noord naar zuid ging
als hier is opgegeven, ‘maar meer van N.N.W. naar Z .Z .0, zoodat
ook het einde verder oostwaarts ligt en dus de meteoorsteenen, indien
ze gevallen zijn, meer in de rigting naar Eindhoven moeten worden
gezocht. Wij merken nog hierbij op, ten behoeve van hen, die er
naar mogten zoeken, dat, behalve aan de eigenaardige, reeds vroeger
vermelde scheikundige zamenstelling, zulke meteoorsteenen zelfs vrij
goed op het oog te onderkennen zijn. Zij zijn namelijk uitwendig met
eene zwarte of zwartachtig bruine korst bedekt, min of meer alsof ze
in het vuur hadden gelegen.
Ofschoon de ware grootte van den vuurbol niet met juistheid is op
te geven, kan men aannemen, dat zijn middellijn ongeveer vierhonderd
Nederlandsche ellen heeft bedragen.
Wat den slag betreft, waarmede het verschijnsel uiteen spatte, deze
werd, zooals van zelf spreekt, met zeer verschillende kracht gehoord ,
naar gelang van den afstand, waarop men zich van de plaats bevond,
waar de vuurbol vanéén sprong. Op de plaatsen, die er het naast bij
waren, werd het geluid gehoord als van een kanonschot, dat door een