
uittreksels maakt, een boek zamenstelt, dat hij voor populair wil doen
doorgaan, alleen misschien omdat hij zorgvuldig vermeden heeft er in
op te nemen, wat hem zelven onverstaanbaar bleef.
Bij deze eerste, onverbiddelijke voorwaarde van een goed populair
boek, dat het door iemand geschreven zij, die zijne stof meester is ,
moet men evenwel nog eenige andere vereischten voegen. Onder
deze eischen noem ik in de eerste plaats een’ beschaafden stijl.
Duidelijkheid, levendige voorstelling en beknoptheid zijn, zoo ik mij
niet bedrieg, de voornaamste eigenschappen, waardoor zich de schrijftrant
van een populair boek onderscheiden moet, zal het in waarheid
aanspraak kunnen maken op den naam van een populair boek. Over
de laatstgenoemde» eigenschap stel ik mij voor, dat niet elk zoo onbepaald
dezelfde meening hebben zal. Nemen wij sommige populaire
boeken in handen, dan zouden wij bijkans vermoeden, dat de schrijvers
dier boeken, wel verre van zich op beknoptheid te hebben toegelegd
, getracht hadden door veelheid van woorden de bevattelijkheid
hunner voorstelling te bevorderen. Er is niets, dat de aandacht meer
afmat, dan eene noodelooze breedvoerigheid. Wat met weinige, wèl
gekozen woorden gezegd kan worden, zal verduisterd worden door
vele woorden, die noodwendig min gepast en minder juist zijn. Het
gedachteloos lezen, waartoe zoo vele voortbrengsels der roman-litte-
ratuur al aanleiding genoeg geven, zal van dergelijke woordenrijke
schrijfwijze het gevolg zijn, en van dat gedachteloos lezen kan geen
nut worden verwacht. Wij rekenen het in een populair boek geenszins
tot een gebrek, dat de lezer somtijds gedwongen wordt het gelezene nog
eens te herlezen. Zoo de lezer niet tot nadenken wordt opgewekt, is
het veelal daaraan te wijten , dat de schrijver zelf weinig heeft gedacht.
De waarlijk populaire schrijver moet dat nadenken te gemoet komen,
door gepaste rustpunten, en door nu en dan in korte trekken een over-
zigt te geven van ’tgeen vroeger door hem ontwikkeld en betoogd werd.
Behalve deze beknoptheid, die naar mijne meening eene hoofdvoorwaarde
is van een goeden schrijftrant in het algemeen, geloof ik, dat
ook de levendige voorstelling eene voorname plaats inneemt onder de
eigenschappen, die den stijl van hem moeten kenmerken, welke als
populair schrijver nuttig wezen wil. Die levendigheid wordt door niets
meer bevorderd, dan door de ingenomenheid met het onderwerp,
’tgeen den schrijver bezig houdt. En die ingenomenheid is niet denkbaar,
tenzij de schrijver vooraf zijn onderwerp behoorlijk nagespoord,
door gezet nadenken ontleed en vervolgens duidelijk overzien heeft.
Waar dit het geval is, zullen hem gepaste woorden van zelf toe-
vloeijen, en, naarmate zijn geest meer geoefend, zijn smaak door de
lezing van goede schrijvers meer beschaafd is , zal zijn geheugen hem
van zelf voorbeelden ter opheldering aanbieden, die aan zijne voorstelling
eene bevallige verscheidenheid geven. In het algemeen is het
ontegenzeggelijk de pligt van hem, die voor het publiek schrijft, zich
in verband met dat publiek te stellen, maar hij moet zich dat publiek
niet al te laag denken, hij moet er achting voor hebben en, wanneer
hij er toe afdaalt, het moet zijn om het tot zich op te trekken. Platheid
is geen vereischte van duidelijkheid ,• triviaal te schrijven is
geenszins hetzelfde als populair te schrijven. Die anderen beschaven
wil, moet zelf beschaafd zijn. Wat is het, dat ons in de gesprekken
van werkelijk beschaafde menschen zoo onweêrstaanbaar bekoort, zoo
het niet juist die betamelijkheid, dat welvoegelijke, dat welluidende
is, ’tgeen in hun spreken en handelen doorstraalt? Slechts die onbe-
schaafden worden er door teruggestooten , die in hunne onbeschaafdheid
hunne eer stellen ; en zulke onbeschaafden zullen ook niet ligt
populaire boeken over wetenschappelijke onderwerpen in handen nemen.
Deze denkbeelden kwamen bij mij op , toen ik voor eenigen tijd
het boek van euler weder in handen nam, ’tgeen voor meer dan 90
jaren het licht zag: Lettres d wie Princesse d’Allemagne sur divers sujets
de Physique et de Philosophie. Hoezeer edler in Basel geboren en zijne
moedertaal het hoogduitsch was, heeft hij dit werk echter in het Fransch
opgesteld, ’tgeen nogtans later in ’t Hoogduitsch vertaald is geworden.
Ook bestaat daarvan eene Nederduitsche vertaling, waarin ik mij herinner
als kind gelezen te hebben, hoezeer ik daarvan weinig onthouden
en waarschijnlijk ook destijds weinig begrepen heb. Het is overigens
niet te ontkennen , dat de stijl der Nederduitsche vertalingen, althans van
die, welke in de vorige eeuw in het licht kwamen, voor den goeden
smaak niet altijd zeer bevredigend is. Wij willen dus die oude vertaling
van eüler’s brieven niet uit het stof der boekerijen, waarin zij nog hier