
hunne doorsnijding die inderdaad doet versnellen. Maar eene zenuw, wier
prikkeling de beweging van het orgaan niet doet afnemen, en wier doorsnijding
die beweging niet versnelt, kan geen opheffings-zeniiw worden genoemd; noch
de accessorii, noch de vagi zijn dus zoodanige zenuwen. — MOLESCHOTT heeft
bevonden, dat eene zwakke , schoon niet al te zwakke prikkeling van den vagus
de menigvuldigheid der hartslagen doet toenemen, dat eene sterkere prikkeling
ze doet afnemen en eene nog sterkere ze geheel onderdrukt. Ditzelfde resultaat
verkregen moleschott en nauwerck bij de prikkeling van den n. sym-
pathicus, waarbij opmerking verdient, dat bij dwarse doorsnijding van het
halsgedeelte van deze zenuw, het de prikkeling van het peripherisch gedeelte
is, die de versnelling der hartbewegingen voortbrengt, zoodat hier van geene
reflexwerking sprake is. Andere proeven van M. en HUFSCHMIDT op den sym-
pathicus leiden tot dezelfde gevolgtrekkingen : eene zwakke maar aanhoudende
prikkeling van den sympathicus veroorzaakt eerst versnelling van den pols,
die echter trapsgewijs voor eene vertraging plaats maakt; eene middelmatig
sterke doet hetzelfde, maar eindigt met een geheelen stilstand der bewegingen
te veroorzaken ; eene sterke prikkeling heft deze laatste terstond op. Het
ophouden der hartbewegingen bij ’t zij sterke, ’t zij langdurige prikkeling der
vagi of der sympathici is blijkbaar het gevolg van overprikkeling en daaruit
ontstaande uitputting. Hierbij wordt de op èéne zenuw aangebragte prikkeling
op de drie overige overgedragen. Het feit, dat de hartbeweging zich later
herstelt, niet slechts wanneer de prikkeling heeft opgehouden, maar ook
wanneer zij is blijven voortwerken, laat zich zóó verklaren, dat de overprikkeling
van de regtstreeks geprikkelde zenuw het zenuwgedeelte, waarop zij
inwerkt, zóó verlamt, dat de zenuw niet meer in staat is die prikkeling op de
drie overige over te dragen, waardoor deze zich herstellen en haren normalen
invloed op het hart weder beginnen uit te oefenen.
Aan den anderen kant verzekert VON BEZOLD de proeven van S. en M. herhaald
te hebben en tot de conclusie gekomen te zijn, dat de prikkeling der
vagi, ook door de zwakste slroomen, nooit versnelling der hartbewegingen te
voorschijn roept, en dat prikkeling van den stam van den sympathicus de hartbewegingen
noch versnelt noch vertraagt. Het pleit blijft dus nog onbeslist.
(Biblioth. univ. de Genève, Archiv. des Sciences phys. , 20 Janv. 1863, pag. 81).
D. L.
Verandering van den brekingsindex door menging van zoutoplossingen. —
Regnault deelde aan de Sociétè philomathique, in hare zitting van den 14 Febr.
j. 1., de uitkomsten mede van eenige door hem in het werk gestelde waarnemingen,
ter beantwoording der vraag: welken invloed heeft de vermenging
van twee zoutoplossingen op haren brekingsindex?
Hij bezigde daartoe den bekenden toestel van kirchhoff en BUNSEN voor de
spectraal-analyse, daarin het flinlglas-prisma vervangende door een hol glazen
prisma , dat met de te onderzoeken vochten gevuld werd. De streep D van
het Sodium-licht diende hem als vast uitgangspunt. Eerst werden de beide
te onderzoeken oplossingen door gepaste verdunning tot volkomen gelijken
brekings index gebragt, dan vermengd en nu onderzocht, hoe ver zich de streep
D naar de zijde van het rood of naar die van het violet verplaatst had.
De gemengde zoutoplossingen waren alle zoodanige, dal er geene zigtbare
dubbele ontleding daardoor ontstond.
Als algemeen resultaat leidt R. uit zijn onderzoek af, dat, indien eene der
oplossingen èen sterk zuur gebonden aan eene zwakke basis, de andere een
zwak zuur gehouden aan eene sterke basis bevat (b. v. acetas sodae en sulphas
zinci)-, de brekingsindex van het mengsel steeds geringer is dan die van elk
der afzonderlijke oplossingen.
Door de proef om te keeren , dat is door menging der zoutoplossingen , welke
kunnen ontstaan ten gevolge der ontleding (b. v. acetas zinci met sulphas sodae),
limt daarentegen de brekingsindex eenigzins.
Daaruit besluit R., dat er werkelijk eene gedeeltelijke uitwisseling van zuren
en bases in het vocht plaats grijpt, en dat daarmede de meening van ber-
thollet omtrent den staat der zuren en bases in gemengde oplossingen
proefondervindelijk bevestigd is. (CInstitut, 1863, p. 64).
Hg.
Invloed van drukking op de oplosbaarheid van stoffen. — Inzonderheid ter verklaring
van eenige geologische verschijnselen, was het van gewigt te onderzoeken
, in hoeverre verandering van drukking invloed uitoefent op de oplos-
1865. 5