
reeds ecne som van 980 ponden sterling of nabij de twaalfduizend Ned. guldens
bedragen. Binnen kort zal bepaald worden, of men dezen catalogus in handschrift
zal plaatsen in de bibliotheek ten gebruike voor de leden alleen, dan
of men dien zal doen drukken en algemeen verkrijgbaar stellen.
Ln.
Nog eens ontbinding van het water. — H. ST. CLAIRE DEVILLE heeft aan de
Académie des Sciences te Parijs, in hare zitting van den 23 Februarij 1.1., op
nieuw aangaande dit verschijnsel eene mededeeling gedaan. Ter aanvulling
van hetgeen wij hiervoor, bl. 30, dienaangaande, naar aanleiding van D’s.
raededeeling in de zitting van den 2 Februarij, berigtten, nemen wij hier nog
het volgende over:
Om de ontbinding van waterdamp door een gloeijend ligchaam blijvend en
dus zigtbaar te doen zijn, komt het er slechts op aan te beletten, dat de beide
gassen , die daarbij ontstaan , zich een oogenblik na hun vrijworden weder ver-
eenigen. In de vorige proeven van D. geschiedde dit, voor een deel althans,
door de scheiding, welke de poreuse tusschenwand tusschen beide gassen te
weeg bragt. Men kan zonder zulk een tusschenwand het verschijnsel dan alleen
waarnemen, wanneer men, óf de gevormde gassen plotseling en sterk afkoelt,
gelijk dit bij de proef van GROVE geschiedde, die door DEVILLE en DEBRAY
met groote massa’s gesmolten platina is herhaald, óf met den waterdamp eene
zeer groote hoeveelheid van een ander, hier werkeloos, gas vermengt.
Wanneer men b. v. een stroom koolzuur leidt door water, dat bijna tot het
kookpunt is verhit en het daaruit komend mengsel van koolzuur en waterdamp
door eene gloeijende met stukjes porselein los aangevulde buis voert, dan ook
verkrijgt men knalgas na opslorping van het koolzuur door eene alkalische
oplossing; maar men verkrijgt alleen waterdamp uit de gloeijende buis, als
men deze onvermengd daarin voert. Ln.
Oudste atmospheer der aarde. — In een aan de Académie des Sciences ingeleverd
stuk van den heer DUPONCHEL, getiteld: Oycle du développement de la
vie organique d la surface du globe, gaat de schrijver van het volgende denkbeeld
uit. Gedurende dien eersten tijd, waarin de aarde nog in gloeijend
heeten toestand verkeerde, heeft de zuurstof zich moeten verbinden met alle
aanwezige koolstof en waterstof, en, toen deze ontbraken, met de alkalische
en aardachtige metalen, tot eindelijk de gansche bestaande hoeveelheid zuurstof
uitgeput was. Het daaruit ontstane koolzuur moet zich in zijn geheel in
den dampkring hebben bevonden, daar de hooge temperatuur der aarde het
ontstaan van carbonaten niet toeliet. Daarentegen kon in dien dampkring ook
geen enkel atoom vrije zuurstof aanwezig zijn. Twee oorzaken beroofden vervolgens,
eerst de eene na de andere, daarna gelijktijdig, de primitive atmospheer
van die groote overmaat van koolzuur. Zoodra de aarde afgekoeld
was beneden het natuurlijke ontledingspunt der carbonaten, moesten zich deze
' laatste vormen door verbinding van koolzuur met de oxyden , die voortgebragt
werden door de langzame ontleding der primitive silicaten. En toen er veel
later een plantengroei ontstaan was, werden groote massa’s koolstof vastgelegd
, ten gevolge der opeenhooping van de uit koolstof hoofdzakelijk bestaande
overblijfselen van planten. Het verschijnen van zuurstof in den dampkring
gedurende de^ eerste eeuwen der aarde schrijft D. geheel aan de planten toe.
»Het gewigt,” zegt hij, »van de in de aardkorst bevatte uit kool bestaande
brandstoffen: anlhraciet, steenkool, ligniet, turf, humus, — moeten, als zuivere
koolstof berekend, afgezien van de vreemde zelfstandigheden , die zij kunnen
bevatten, juist gelijk zijn aan de hoeveelheid, die de zuurstof der lucht zou
kunnen verbranden; stellen wij dit op 750 kilogr. op elke vierk. el van de
aard-oppervlakte, dan vertegenwoordigt dit, voor het geheel van al die brandstoffen
, een totaal gewigt van 375 trillioenen tonnen koolstof, of eene gemiddelde
steenkoollaag van 0,60 el dikte op de geheele oppervlakte der aarde.
{Compt. rend., Tom. LV1, pag. 261). D L
Hoeveelheid lucht, noodig voor de ademhaling gedurende den slaap. — De heer
HUSSON, apotheker te Toul, is tegen de beweringen van delbruck (zie
Bijblad, bladz. 31) opgekomen. Wat voor D., bij de door hem aangevoerde
feiten, ontvlugten van den invloed der lucht is, beteekent bij hem zich in veiligheid
ter rust begeven, of zich voor de koude beschuiten. De gewoonte van
kinderen, om hel hoofd onder de dekens te steken, geldt nietalgemeen en
is eene kwade gewoonte, waaraan men ze ontwennen moet. »En zou,” zegt
hij, »met de vogel, die met den kop onder de vleugels slaapt, zijn bek zoo
plaatsen, dat hij toegankelijk is voor de lucht?” — De heer deschamps, van
Avallon, heeft daarentegen eene nota ingezonden ter ondersteuning van het
gevoelen van delbruck, — en door den heer saurel is een opstel ingeleverd,
waarin hij schijnt te beweren, dat de huiduitwaseming, gedurende den
slaap, eene hulpfunctie der ademhaling is. Alles, de opstellen van delbruck,
HUSSON, deschamps, saurel, is in handen gesteld van eene commissie ad
hoe, bestaande uit de leden der Akademie payen en LONGET. Wij hopen, dat
die beide heeren den hun opgedragen last niet zullen vergeten, wat bij’der-
gelijke commissiën niet zonder voorbeeld is. (Compt. rend, Tom LVI nau 19
220 , 263). ‘ ’