
is uit ineen getrapte leem. Om de hutten is alles netjes en zuiver; het
huisraad en het keukengereedschap zijn altijd blank gepoetst. Wasch-
goed ziet men steeds te droogen hangen, en is een kleedingstuk verschoten
of onoogelijk geworden, dan verwen zij het met een aftreksel
van Indigo, die in het wild om hunne hutten groeit.
Toen ik voor vier jaar hier w as, vond ik in het dorp vier kleine
metalen kanonnen, die de ontvlugte negersoldaten van den post Armina
medegenomen hadden, doch die voor hen natuurlijk geheel onnut waren.
Toen reeds had ik die van hen willen koopen en te vergeefs voor
elk een geweer met dubbelen loop geboden, nu vond ik deze kanonnen
niet terug en vermoedde, dat zij ze, uit wantrouwen tegen ons, verborgen
hadden.
Wij sloegen ons leger omstreeks tien minuten beneden het dorp op,
daar wij de onbeschaamdheid der negers vreesden, als wij in hun
dorp wilden blijven. De topographen hadden voor eenige dagen arbeid.
Een profiel van beide rivieren werd opgenomen, en men bevond, dat
de Lava veel breeder dan de Tapanahoni was, en hare hoeveelheid
water tot de laatste stond als 7 tot 4; onze legerplaats was juist
tegenover het vereenigingspunt der beide rivieren, onder 4° 17" N.
Br. en ongeveer 54° 50' W. L. Te oordeelen naar de snelvlietende
plaatsen en watervallen, die wij overgegaan waren, lag de mond der
Tapanahoni omstreeks 110 voet hooger, dan het waterpas der zee,
die, bij de zeer weinige bogten, welke de rivier maakt, omstreeks 50
uur van hier verwijderd is.
De topographen besteedden zes dagen tot het doen van opmetingen
en het teekenen hunner kaarten, gedurende welken tijd de bezoeken
der Poligoudou- en bosch-negers geen einde namen. De laatsten waren
over ons bezoek zeer bezorgd en de vele werktuigen, wier gebruik
hun onbekend was, droegen niet weinigi bij tot vermeerdering van
hunne vrees.
[Slot volgt).
BURKE’S BEIS DOOR HET BINNENLAND
Y AN AUSTRALIE.
Het schijnt wel, als of er bij de beide zuidelijkste koloniën van
Australië in de laatste twee jaren een wedstrijd bestaat, wie van beide
het eerst uit de bewoonde streken van het zuiden dwars door het
binnenland tot aan de noordkust zal doordringen. Te Adelaïde was
men voorgegaan en had mac douall stuart uitgezonden om dezen
togt te ondernemen. Maar nog was deze van zijne eerste reis niet
terug gekomen, of ook te Melbourne was reeds op breede schaal eene
onderneming tot hetzelfde doel voorbereid, en voordat stuart zijn
tweeden togt aanvaardde, was de uitrusting van Melbourne reeds op
reis gegaan.
Aan het hoofd van deze expeditie was geplaatst robert o’hara
burke. Men had zich voorzien van 25 kameelen, welke bepaald
voor deze reis uit Indië waren aangevoerd, van 25 paarden en levensmiddelen
voor 18 maanden. Den 20 Augustus 1860 verliet men
Melbourne. Daar men echter met zulk eene groote karavane niet
spoedig voort kon, verdeelde burke zijn leger, trok met 15 kameelen
en 16 paarden voorwaarts en liet het overige gedeelte te Menindie,
aan den Darling, achter.
Het begin van den togt werd ongemeen begunstigd door den overvloedig
gevallen regen. Men vond daarom overal goede weideplaatsen
en bereikte reeds den 11 November de niet onaanzienlijke Cooper-
rivier, wier loop men een tijdlang volgde. Alle pogingen om van
dit punt uit regtstreeks naar het noorden op te rukken mislukten,
omdat men daar nergens water vinden kon.
Den 16 December besloot burke met 6 kameelen, 1 paard en proviand
voor drie maanden noordwestelijk naar de Eyre-creek op te
breken, om van daar een weg naar de Carpentaria-golf te zoeken.
1863. 6