
schenen te leven op hare normale woonplaatsen. In hunne spijsver-
teringsholte vond men eene hoeveelheid Globigerinae, die versch schenen
te zijn. Bovendien schenen zij op die diepte nog zamen te leven
met wezens van een hoogere type. Immers wij lezen verder het volgende:
»Bij deze peilingen (de zoo even vermelde ingesloten), ondernomen
op de volgende plaatsen en diepten, te weten:
59° 27' N.B., 26° 41' W.L., diepte 1260 vademen
58° 23' » 48° 50' 1 » 1913 »
56° 43' » 11° 55' 1 » 1268 »
kwamen verschillende cylindervormige buizen te voorschijn , die van
een achtste tot een halven Eng. duim in lengte, en van een vijftigste
tot een zeventigste duim in dikte afwisselden. Zij waren gevormd
uit aan elkander gelijmde kleine schelpen van Globigerinen en andere
kalkachtige deeltjes. Bij elke der genoemde peilingen vond ik twee
of drie zulke buizen, maar ik kon de dieren niet in zulk een toestand
er uit halen, dat ik ze zou kunnen hebben herkend. Echter
ben ik in staat om stellig te verzekeren, dat de buizen eene soort
van Ringworm bevatten.”
Op 682 vademen ontmoette wallich eene Serpula, en eene groep
van blijkbaar levende Polyzoën, alsmede een kleine levende Spirorbis.
Uit eene diepte van 445 vademen vischte hij een paar levende am-
phipode Crustaceen op en een draadvormigen Ringworm, en wanneer wij
overwegen, hoe deze dieren zich naar zoodanige lokaliteiten kunnen
schikken, moeten wij in aanmerking nemen »het buitengewone feit,
dat de Ophiocomae, de Serpula, de Spirorbis, van welke gesproken
is, allen tot welbekende aan de kusten levende soorten behooren.”
Yan deze feiten uitgaande, merkt wallich aan: »wij worden er on-
wederstaanbaar toe geleid om aan te nemen, dat de acclimatisatie van
deze dieren gedurende eene groote opeenvolging van geslachten gelijken
tred moet hebben gehouden met de veranderingen, die dat gedeelte
van den zeebodem, dat zij bewonen, ondergaan heeft, en
om hieruit te besluiten, dat, onder genoegzaam gunstige omstandigheden,
diersoorten zich kunnen voegen naar voorwaarden, die zoo
zeer verschillen van die, onder welke zij oorsponkelijk geschapen
zijn, dat zij, indien zij er aan onderworpen werden onder minder
gunstige voorwaarden, onfeilbaar vernietigd zouden, zijn geworden.”
Van hetgeen bekend is geworden aangaande het leven in de diepe
zee moeten wij slechts, met omzigtigheid een gevolg trekken tot de
nog veel diepere streken, die nog niet door waarnemingen bereikt
zijn. Er kan zijn, en naar alle waarschijnlijkheid is er inderdaad
eene grens voor de op elkander volgende streken, waar leven mogelijk
is. Maar waar die grens ligt, schijnt meer door onderzoek dan
door redenering te moeten worden uitgemaakt. Eene meer voor de
hand liggende vraag is: hoe de op die groote diepte ontdekte wezens
in het leven blijven onder omstandigheden, die zoo zeer verschillen
van die , onder welke wij gewoon zijn de wederkeerige betrekking en
afhankelijkheid van dierlijke en plantaardige wezens waar te nemen.
Plantaardige organismen zijn, levend, op geen grooter diepte dan van
2400 voet gevonden, terwijl men nu weet, dat er dieren leven op
15,000 voet beneden de oppervlakte der zee. Zoo eenige soort van
plant veel beneden de genoemde diepte leeft, dan moet zij hare ver-
rigtingen uitoefenen zonder den prikkel van het licht. En zoo er
dieren bestaan ver beneden de grenzen van het plantaardige leven,
dan moeten die dieren vrij zijn van die afhankelijkheid van het plantenleven,
die wij gewoon zijn te beschouwen als eene algemeen geldende
wet. Deze zijn de belangwekkende vraagstukken, die de zooloog
heeft op te lossen.
De drukking van groote diepten verzet zich tegen het leven alleen
onder zekere bepaalde vormen. Op eene diepte van eene E. mijl klimt zij
tot 2640 ponden op eiken vierkanten duim of honderd en zestig maal zoo
veel als wij op de oppervlakte van den aardbol te dragen hebben.
Een gesloten vat zou eene verbazende sterkte moeten bezitten om
zoo iets te verdragen ; doch indien de drukking van binnen naar buiten
die van buiten naar binnen kan evenaren, dan zal die drukking
niet noodzakelijk het organisme, dat aan haar onderworpen is, vernietigen.
W allich toont het verschil aan tusschen zekere welbekende
proefnemingen en de voorwaarden, waaronder bewerktuigde wezens in
de diepte der zee leven. »In de gevallen van stukken hout of vleesch
en toegekurkte met lucht gevulde kruiken, die men tot op groote diepten
heeft doen zinken, ten einde de uitwerkingen der drukking aan