
64
veelheid glycose voegt, vormt er zich een rood praecipitaat van koperoxydule ,
dat, onder het mikroskoop beschouwd, bestaat uit kleine korreltjes, die donker,
bijna zwartbruin gekleurd zijn. Laat men nu in plaats van glycose eenige
droppels plantensap daarin vallen, dan verkrijgt men hetzelfde praecipitaat.
Dompelt men in hetzelfde vocht gedurende een oogenblik dikke stukken versch
kastanje-, berken-, populierhout, gelijk G. dit in dit voorjaar gedaan heeft, en
onderzoekt men dan dunne doorsneden van dit hout onder het mikroskoop,
dan ziet men den inwendigen wand der groote vaten bedekt met een praecipitaat
van koperoxydule, zoodat hun loop in de dikte der houtlagen zelfs voor
het bloote of enkel met eene loup gewapende oog aangeduid wordt door zeer
zigtbare roodachtige strepen. Dit zelfde praecipitaat is ook zeer overvloedig
in de cellen van de mergstralen, en G. meent uit dit alles te mogen besluiten
, dat de vaten der planten, althans in het voorjaar, vocht bevatten, dat
analoog met, of denkelijk hetzelfde is als het sap, dat zich in de planlencel-
len bevindt. (Compt. rend., Tom. LVI, pag. 1048).
D. L.
Sporen van het bestaan van menschen in het pliocene tijdvak. — In den omtrek
van Chartres, in het dal en aan den linkeroever van de Eure, bestaat eene
laag, bij de geologen wel bekend als de vindplaats van zeer talrijke overblijfselen
van Elephas meridionalis, Rhinoceros leptorhinus, Hippopotamus major,
verscheidene groote soorten van Herten, van eene groote en eene kleinere
soort van Bos, van paarden en andere zoogdieren. Eenigen brengen deze
laag tot het pliocene tijdvak, derhalve tot het laatste gedeelte der tertiaire
periode. In elk geval is zij ouder dan de gronden van het eigenlijke diluvium,
waarin de beenderen van Elephas primigenius en van andere gelijktijdig met
dezen geleefd hebbende zoogdieren worden aangetroffen, en dagleekent vermoedelijk
van voor den zoogenaamden ijstijd.
Desnoyens nu deelde in de zitting van 8 Junij j l.j der Fransche akademie
mede, dat hij, bij het onderzoek van eenige door hem zelven daar gevonden
beenderen, alsmede van vele andere, die in verschillende verzamelingen bewaard
'worden, daaraan overlangs en overdwars loopende groeven ontdekt
heeft], die hem toeschenen op geene andere wijze te kunnen ontstaan zijn dan
door snijdende werktuigen, zooals de vuursteenen beitels en messen, die bij
het afschrappen der beenderen gebruikt werden. Hij staaft de juistheid dezer
gevolgtrekking door een aantal bijzonderheden, waarin wij hem hier niet
kunnen volgen, en leidt ten slotte uit deze waarnemingen het besluit af,
dat de mensch reeds tijdgenoot van Elephas meridimalis enz., zoude geweest
zijn. Hg.
I
Stikstof-kringloop in het dierlijk organisme. — BlSCHOFF en VOIT hadden uit
hunne reeds voor eenigen tijd genomen proeven het Lesluit afgeleid, dat al de
in het voedsel bevatte stikstof, die niet in het organisme tot opbouw der
weefsels wordt verbruikt, weder in de faeces en de urine wordt teruggevonden.
Van verschillende zijden is men legen dit besluit opgekomen, hetwelk
in strijd scheen met andere uitkomsten, van regnault en reiset, boussin-
GUAULT enz. De volgende proef, door voit genomen, schijnt nu inderdaad
1865. 9