
heid aan te geven ; zij konde vergeleken worden bij d ie, wanneer de
zon 7 graden onder den horizon staat; men ziet niets voor zich uit, en men
zegt, dat de duiven haren weg niet kunnen vinden; evenwel meent
men opgemerkt te hebben , dat de corona schaduwen geeft.
Slechts met weinige woorden wil spreker nu voor een oogenblik
melding maken van de zoogenaamde baily’s k ra len , een verschijnsel
door zijnen vriend baily , en later ook door anderen, waargenomen,
bij het begin der totale verduistering , of juist op het oogenblik dat
de zonnerand zich weder begint te vertoonen; en waarbij die rand uit
eene afwisseling van lichte en donkere stippen of kleine kringen zoude
schijnen te bestaan en dus eenigzins op een snoer van digt aaneensluitende
, helder lichtende kralen zoude gelijken. Hij had niet den
minsten eerbied voor deze beschrijvingen, hij had nimmer iets dergelijks
gezien en schreef het verschijnsel alleen toe aan slechte verrekijkers
of zulke, waarvan het brandpunt niet zuiver gesteld was , zoo-
dat de heldere zonnerand tusschen de bergen der maan door werd
gezien; zijn vriend baily moest zeker het ongeluk gehad hebben, van
een slechten teleskoop te bezigen.
Maar gedurende de eclips zag men andere verschijnselen, waarop
niemand bedacht was: de kijker, op de maangerigt, deed zekere heldere
, roode, uitstekende vlekken zien, die op vlammen geleken, en
van de maan schenen uit te schieten ; zij waren buitengewoon helder
en ongeveer -jV van de maansmiddellijn hoog. Toen hij de plaatsing
daarvan beschreef aan iemand, die naast hem stond, zag deze ze zeer
duidelijk en gemakkelijk met het bloote oog. Wat konden ze wezen?
Zij werden door onderscheidene personen gezien, en er konde volstrekt
geen twijfel bestaan omtrent haar aanwezen, hoezeer ook de beschrijving
daarvan wederom zeer uiteenliep. Daar zij zich geheel onverwachts
vertoonden , waren er geene maatregelen genomen om hare
plaats te bepalen. Geene waarschijnlijke .onderstelling konde hare
natuur ophelderen; de sterrekundigen wisten niet, wat er van te
maken. Een onkel waarnemer verontrustte de sterrekundigen door de
verzekering, dat hij ze ook op de maan zelve gezien had; maar na
eenig onderzoek kwam het eindelijk uit, dat hij door eenen gewonen
tooneelkijker gezien had, die viermaal vergrootte; en hiermede was
het vermeende verschijnsel geheel door de irradiatie verklaard. [Er
volgde een scherpe les aan waarnemers, die waarnemingen durfden
bekend maken met' ongenoegzame werktuigen verkregen].— Het eindbesluit
uit alle waarnemingen was nu, dat er vier vlammen of verhevenheden
gezien waren, waarvan echter de plaats zeer verschillend
werd opgegeven; of zij echter tot de maan of tot de zon, dan wel tot
geen van beiden behoorden, bleef in het midden.
In 1850 werd er eene zonsverduistering in den Stillen Oceaan waargenomen
door een Franschen kruiser ; en airy merkte op , dat, waar
er eenige wetenschappelijke zaak k a n waargenomen worden , men zeker
kan wezen, dat een Franschman van de gelegenheid tot waarneming
gebruik maakt. Volgens het berigt nu van dezen kruiser, waren de
vlammen niet op de maan zelve aanwezig, maar geleken eerder daarvan
afgescheidene wolkjes. Maar de sterrekundigen waren reeds aan
het snuffelen geraakt in vroegere beschrijvingen van zonsverduisteringen
, en men had de beide volgende opgaven gevonden, waarop vroeger
evenwel volstrekt geen acht geslagen schijnt te zijn. De eerste
was van eenen kapitein stannyan, die eene totale eclips in 1706 te
Bern bijwoonde en verhaalde , dat de maan toen met een helder rooden
rand omgeven w as; de tweede van professor vassenius , die den 3den
Mei 1733 zulk eene totale verduistering te Gothenburg waarnam en
daarvan in de Philosophical Transactions eene vrij juiste beschrijving gaf,
waarbij het echter onzeker bleef, of hetgeen hij zag losse wolkjes bij
de maan waren , dan wel uitwerpselen van dat ligchaam. Hieromtrent
verkeerden dus de sterrekundigen in eenen geheelen staat van onzekerheid,
en de eclips van 1851 werd met verlangen te gemoet gezien,
ten einde daaromtrent aan allen twijfel een einde te maken.
Hier wees de spreker op de eigenaardige bezwaren aan zulke soort
van sterrekundige waarnemingen eigen, en op het verschil ten dezen
opzigte tusschen de sterrekunde en andere wetenschappen ; in zoo verre
namelijk de eerste waarnemingen meer afhankelijk zijn van de tegenwoordigheid
van geest en van de vlugheid van opvatting bij den waarnemer
zelven. Ten aanzien van de waarneming van zoneclipsen bleek dit
wel duidelijk daaruit, dat de opgave van onderscheidene waarnemers
van dien aard waren, dat zij zeer moeijelijk met elkander in over