inlandsche hoofdplaats en het dorp Soba, vindt men in eenige valleijen en komvormige dalen, kleine
meren, hoofdzakelijk door het, gedurende den regentijd, rijkelijk van de rondsom liggende hoogten
afstroomend water gevormd wordende. In die waterplassen, van mindere of meerdere uitgestrektheid,
troffen wij dikwerf eene vlugt van 6—8 of 10 stuks wilde eenden (A.nas su p e rc ilio sa) aan (*), en nu
5. ) C. lanceolatus, n. sp. werd tpt heden, even als de voorgaande, met het ? en den jongen vogel van C. flavus
verwisseld; doch is van beiden niet moeijelijk te onderscheiden door de geringere grootte, kleineren en geheel licht-
kleurigen bek, en de zwarte overlangs loopende vlekken aan keel en bovenlijf, terwijl bij de wijfjes en jonge vogels
van al de tot dusver genoemde soorten, die deélea meer of min duidelijk dwars' zijn gestreept. — Al de bovendeelen,
even als ook de grondkleur van keel en borst, gedachtig roestkleurig; benedenlijf meer in het witachtige trekkende
en met zwarlachtige dwarslijnen geteekend; staartvederen, op licht roestrooden grond, dwars zwart gestreept. Lengte
der vleugels 0 ,0 9 0 , des heks 0 ,0 1 9 , der tarsen 0,015. Het ? schijnt uiterlijk niet van het c? te verschillen. —
Deze soort is door ons alleen op Java gevonden.
6. ) C. lugubris, Horsf. Ofschoon deze soort, door haar zwart kleed en haren eenigzins anders gevormden staart
(van voren flaauw vorkachtig, doch bij al de voorgaande meer of min sterk afgerond), in zekeren zin op zich zelve
staat, tellen wij haar evenwel tot dezelfde groep, uithoofde van hare overeenkomst in levenswijze. Deze vogel staat
bij de inlanders, als jobsbode, in denzelfden kwaden reuk. — Vaderland: Java, Sumatra en Romeo. .
(*) In het boven (bl. 1 5 9 , noot) medegedeelde overzigt van de eenden, tot heden in den Indischen Archipel waargenomen,
hebben wij onder dezelve ook de Anas coromandeliana, Gmel. opgeteld, welke door sommige Zoölogen tot
de ganzen, en door andere wederom, als een bijzonder geslacht (Mic-rocygna), itot de familie der zwanen wordt
gerekend. Het juiste of onjuiste dezer stelselmatige zienswijze daarlatende, merken wij hier alleen aan, dat genoemde
soort in hare levenswijze de meeste overeenkomst met de ware eenden, en vooral met de kleinere soorten (Anas c r e c ca
enzv.) aan den dag legt. Eigenlijke g a n z e n zijn in den Indischen Archipel even vreemd, als zw an en .
In het oostelijk gedeelte van het zuidelijke halfrond komt slechts eene soort van zwaan voor, omtrent welker ontdekking
en verbreiding, wij onze aanteekeningen hier willen mededeelen. Wij gevoelen ons daartoe vooral aangespoord
, omdat de geschiedkundige bijzonderheden van dezen vogel, in meer dan een opzigt onze belangstelling over-
waardig, tot dusverre nog door niemand in een beknopt geheel zijn te zamengevat en volgens historische bronnen
behoorlijk opgehelderd. Nieuw-Holland, het oord van zoo vele vreemdsoortige diervormen, moest der wereld ook
eene zw a r te zwaan vertoonen, in de verbeelding der Grieken en Romeinen zóó onbestaanbaar, dat zij, ter aanduiding
eener onmogelijkheid, zich als spreekwoord van het beeld der zwarte zwaan bedienden, gelijk wij in het dage-
lijksche leven, ten opzigte eener groote zeldzaamheid, van eene w i t t e r a a f spreken.
Het eerste narigt van het bestaan der zwarte zwaan (C y g n u s a tr a tu s ), hebben wij aan den verdienstelijken
Amsterdamschen Burgemeester Nich. Witsen te danken, die daarvan gewag maakt in eenen brief aan Dr., Mart. Lister
te Londen, handelende over de natuurlijke gesteldheid eener plaats van het groote Zuidland, kort te voren door het
schip H p lla n d ia -n o v a bezocht (P h ilo so p h . T ran sa c t. 1 698, V. 20. p. 361). Willem de Vlaming, reeds in
1696 met drie vaartuigen het vaderland verlatende en naar het Zuidland reilende , ter opsporing van het verloren
geraakte Compagnie’s schip de R id d e r s c h a p , kwam in de laatste dagen van dat jaar, bij het eiland Rottennest en
ontdekte daar, in eene. rivier, eene menigte zwarte zwanen, ten gevolge waarvan hij haar de Zwanenrivier noemde;
de schepelingen vingen een viertal van dezelve en namen die naar Batavia mede, waar zij er echter slechts twee levend
aanbragten (zie Valentyn, Oud en N ieuw O o s t-In d ië n , D. 3 , tweede stuk, bl. 7 0 , benevens eene afbeelding
met onderscheidene zwemmende zwanen). Aan W. de Vlaming komt dus eigenlijk de eer toe, de zwarte zwaan het
eerst gevonden en naar elders overgebragt te hebben; doch het verhaal zijner reize eerst in 1701 te Amsterdam in
druk verschenen zijnde, is het bovengenoemde berigt van N. Witsen drie jaren ouder. Uit een en ander blijkt, dat
de zwarte zwaan tot een der vroegst in Europa bekend gewordene dieren van dat zoogenaamde vijfde werelddeel
behoort, en dat mitsdien G. Cuvier, in zijn R è g n e an im a l (eerste editie van het jaar 1817), zeer ten onregte van
dezen vogel zegt: » découvert depuis peu a la Nouvelle Hollande.” In de reisbeschrijvingen van Dampier en Gook
herinner ik mij niet, omtrent deze zwaan eenige bepaalde aanduiding gevonden te hebben; maar het is mogelijk, dat
Cook haar onder de zwarte en witte watervogels begrepen heeft, in 1770 door hem tusschen de zandbanken in
Botany-baai gezien, en van welke hij zegt, dat zij veel grooter waren dan eene zwaan, en in gedaante eenigzins naar
en dan ook eenen witbuikigen aalscholver (Carbo dimidiatus). Het was tevens daar, dat wij een
paarmaal den Indischen togtvalk (Falco p e re g rin u s indicus) opmerkten, gewoonlijk op eenen
nabijstaanden boom gezeten, en vermoedelijk de eenden beloerende, om deze, wanneer zij uit het water
oprezen, tot zijne prooi te m ak en .S Op de amphibiën, door ons in die westelijke landstreken verzameld,
hopen wij bij eene nadere gelegenheid terug te komen, en alsdan, wanneer wij meer van deze tweeslachtige
dieren, uit de verder oostwaarts liggende binnenlanden, zullen hebben bijeengebragt, gelijktijdig
van dezelve, wat namelijk de hoofdvormen betreft, een algemeen overzigt te geven.
een’ pelikaan geleken (R e iz e n , D. 3 , bl. 39 en 6 3 , Hollandsche vert.), De grondlegger van Sidney, A. Phillip
(Vo,yage,.tq,.Bp,t,any R a y , 4°. 1789, p. 9 8 ) , verhaalt althans, de zwarte zwaan,^in april 1 7 8 8 , niet ver benoorden
Port Jakson, in een meir te hebben waargenomen. G. Vancouver (Voyage d e d é c o u v e r t e s à l’O c éa n p a c ifiq u e
d u n o rd ehzv. 4°. T. 1. p. 65) zag haar in 1791 in grootén’getalé aàn dé'zuid-westkust vân Nieuw-Holland, in den
omtrek vànRing*Géôrge’s Sound; terwijl zij door de Eransche expeditie, onder bevel van Dentrecasteaux, in 1 7 9 2 ,
zeer- menigvuldig op onderscheidene plaatsen van Van-Diemensland werd aangetroffen., Labillardière. (Voyage à Ia
r e c h e r c h e d e la P é r o u s e , 4°. T. 1. p. 1 3 0 , Atlas PI. 9 ) schetst haar in weinige regelen zeer naauwkeurig, en
aangezien dit werk veelligt niét eiken belangstellenden lezer ter hand lig t, en een vermaard Duitsch natuurkundig
reiziger, in eene jóngst ' verschenen wetenschappelijke verhandeling over de tot het geslacht der zwanen behoorende
vogéls (Museum S e n c k e n b e r g ia n um , 1 8 3 9 , B .-3. p. 1 1 ) ,.ten eenemale in twijfel heeft getrokken, of van de
zwarte soort in Labillardière’s reisbeschrijving wel eens is melding. gemaakt, ,willen wij de bedoelde schets wpordelijk
hier ovememen. Zij luidt aldus : » On tua sur un lac (dit was aan de zuidkust van Van-Diemensland) un oiseau fort
étonnant par la singularité de son plumage ; c’étoit une nouvelle espèce de cigné, un peu plus gros que les nôtres ;
il en a- toutes les belles formes ; sa couleur d’un noir luisant est aussi remarquable que la couleur blanche de notre
cigne; il a seulement six grosses plumes blanches â chaque aile: caractère que j’ai remarqué constamment dans
plusieurs autres qui furent tués par la suite., La-mandibule supérieure du bec est.de couleur rouge avec une bande
transversale blanchâtre vers l’extrémité. On remarque à la base de celui du mâle un renflement formant deux protubérances
à peine sensible dans celui de la femelle. La mandibule inférieure est rouge sur les bords, et blanchâtre
en dessous. Les pattes sont d’un gris foncé.” Vele1 latere reizigers-maken vervolgens van de zwarte zwaan gewag,
doch wij kunnen hen met stilzwijgen voorbijgaan, /als bevattende hunne opmerkingen geene nieuwe daadzaken en
bepalende zij zich altoos tot dezelfde, reeds als verblijfplaatsen van dezen vogel aangewezene streken. Naar al hetgeen
ons dienaangaande is bekend geworden, schijnt zij nooit benoorden den 30° breedte te zijn waargenomen, maar zich
van die breedte of nog ongeveer anderhalven graad zuidelijker, rondsom geheel de meer zuidelijk gelegene kust van
Nieuw-Hólland en Van-Diemensland te verspreiden. Of deze beperkte én aan beide, de west- en oostkust, schérp
afgebakende verspreiding, voornamelijk aan het gemis van eenigzins grppte.rivieren benoorden den 30° breedte, of
aan andere physische oorzaken moet worden toegeschreven, kunnen wij met geene genoegzame zekerheid, aan welke
wij ons .in deze alleen houden, beoordeelen. Wij weten intusschen zooveel, dat deze vogel het luchtgestel en de
gevangenschap op Java en in Bengalen, te Londen, Parijs en Munchen wel verdraagt, en zich in tammen staat voortplant.
Volgens een berigt van Prof. Poppig j door Dr.E . Rüppel openbaar ^gemaakt (M u s.S en ck en b . B. 3. p. 10,
noot), leefden in 1829 eenige dezer soort van zwanen verwilderd,in Chili,.wier verblijf sedert het oponthoud van
Lord Cochrane aldaar dagteekent. Of zij tegenwoordig in haar oorspronkelijk vaderland nog zeer menigvuldig wordt
gevonden, zoude men bijna betwijfelen, wanneer men de talrijke Europesche volkplantingen in aanmerking neemt,
welke sedért het begin dezer eeuw, aan de west- en zuidzijde van Nieuw-Holland en op Van-Diemepsland zijn aangelegd
en zich dagelijks meer en meer uitbreiden.