inboorlingen in verkeering te zijn geweest en, zoo veel tijd en gelegenheid zulks toelieten, langs het
land, opnemingen en nasporingen nopens deszelfs gesteldheid-'te hebben gedaan, gelukte het ons,
tusscheü .eene hooge sehilderachtige kust, eene diepe en zeer ruime baai te ontdekken? Dit was op
3° ^45' Z. breedte en 134° 15' lengte beoosten Greenwich. Hier werd eerie kleine sterkte gebouwd,
welke den naam ontving van fort Du Bus, ter eere van den toenmaligen Commissaris-Generaal van
Nederlandsch Indië, den Burggraaf Du Bus de Gisignies. Gaarne zoude, na afloop dezer verrigtingen,
de Commandant der T rito n , overeenkomstig zijnen lastbrief, de verkenning der kust»nog een eind
wegs verder noordwaarts, al ware het ook slechts tot aan den grooten inham van Mac Cluer, op de aan-
gevangene wijze hebben willen voortzetten, doch de betreurenswaardige staat, waarin zich de bemanning
bevond, maakte de uitvoering van dit nuttige en loffelijke voornemen ten eenemale onmogelijk. Beide
vaartuigen telden, gedurende de drie maanden, welke zij in die streken vertoefden, niet alleen meer dan
twintig dooden, maar de korvet was zelfs verpligt, met meer dan zestig zieken aan boord, in het begiïa
van september, naar Amboina terug te keeren. Kort na hare aankomst aldaar verloor zij ook haren
Commandant Steenboom: zoodat deze réis in geenen deele gezegd kan worden tot de gelukkigste te
hehooren onder die, welKte ter bevordering der zeevaart-, der land- en volkenkunde naar vreemde
oorden ondernomen werden (*).
(*) Daar ik welligt in het vervolg, van. dezen of genen naam der Heeren, welke deze expeditie vergezeldenmelding zal
moeten maken, acht ik het niet overbodig dezelve hier, met bijvoeging der ambten en rangen, die zij destijds bekleedden,
op te geven. • -
Aan boord van de. T r ito n bevonden zich:
Steenboom,............................. Kapitein-Luitenant, Commandant der korvet en van de expeditie.’
Timing,.....................................Luitenant der eerste klasse,.Eerste Officier.
Ter Bruggen Hugenholtz,..
M odera,..; ...........................I
VanHoogenhouckTulleken, >Luitenants der tweede klasse.
Dittlof Tjassens. . . . . . . . . . I
Boers,.......................................)
Ovink,. . . . . . . , .... . : . . . . . Chirurgijn-Majoor van den derden rang.
Van Dura ,................................Chirurgijn der derde klasse.
Sluyking,..................................Schrijver en Victualiemdester. »•
A. Stort,...............
^ > Adelborsten der eerste klasse.
Van der Moore,. . . . . . . . . [
Straatman, ............................J
Kleyne?....................................Adelborst der tweede klasse.
L. Stort,................................. .. Buitengewoon Adelboist.
Voorts.:
Schnjber, ........... .....................Tweede Luitepant van het Indische leger, bestemd tot Commandant van het op te rieten fort.
Pierson,.....................................-Chirurgijn der derde klasse, bestemd vóór het nieuwe établissement.
Van Delden,............................Commissaris voor de regeling van het nieuw op< té rigten etablissement.
En eindelijk de vijf hiervoren genoemde Leden der Natuurkundige Commissie, tot welke ook Schrijver dezes’behoorde.
De Officieren van de Scnooner Ir is waren:
Bastiaanse, ..............................1 Luitenants der tweede klasse van de Koloniale Marine; de eerstgenoemde als Commandant van
Van Loon,....................... s?) hét vaartuig.
Van dien tijd af aan voeren jaarlijks eens of meermalen de in de Moluksche wateren gestationeerde
Lands vaartuigen naar de westkust van Nieuw-Guinea, om zoowel de bezetting van den nieuw geves-
tjo-den post van de noodige levensmiddelen te voorzien, inzonderheid van rijst, welker bebouwing
aldaar geheel onbekend is, als ook om de begonnen^ opnemingen, naar gelang der omstandigheden,
verder te kunnen voortzetten, In dit laatste opzigt heeft, voor zooverre mij is bekend geworden, de
Luitenant der tweede klasse van de Koloniale Marine, A. de Boer, zich bijzonder verdienstelijk gemaakt.
Op eenen kruistogt, door hem in 1832 met de oorlogsschooner S ire e n naar de onderhavige
streken volbragt, heeft hij, tusschen 4° 15' tot 5° 15' zuiderbreedte, onderscheidene kust-opnemingen
gedaan, rakende deels den vasten wal van Nieuw-Guinea, deels ook eenige der Matabella en andere
daar omstreeks gelegene kleine eilanden. Het door hem vervaardigde plan dier waarnemingen,
mij door Zijne Excellentie den gewezen Minister van Koloniën, Graaf van den Bosch, goedgunstig
medegedeeld, is mij zeer ten dienste geweest ter vermeerdering der kaart, waarvan deze Verhandeling
vergezeld gaat.
Bovenal belangrijk is intussehen de in het jaar 1835, door de oorlogsschooners P o stillo n en
,S ire e n , — de eerste onder bevel van den Luitenant ter zee Langenberg Kool, de laatste onder dat
van den Luitenant Banse, — gedane ontdekking in het zuid-westelijk gedeelte van Nieuw-Guinea.
Het was eene gelukkige toevalligheid, dat die ontdekking juist plaats had op den heugelijken verjaardag
van ’sKonings eenige Dochter, de niet minder beminnelijke, dan innig geliefde Prinses Marianne; en
geen wonder derhalve, dat deze in- en buiten ’s lands zoo hoogvereerde naam, door eene Nederland-
sche expeditie, boven alle andere namen werd waardig gekeurd, om aan deze nieuwe ontdekking te
worden toegeëigend.
De Heer Langenberg Kool, die aan het hoofd dezer expeditie stond, was door den Heer Staatsraad
Baud, toenmaals Gouvemeur-Generaal ad interim van Nederlandsch Indië, opzettelijk van Java naar
■Nieuw-Guinea afgevaardigd, om een nader onderzoek te bewerkstelligen naar de zoogenaamde Dourga-
rivier, en wel bepaaldelijk, of deze wezentlijk eene rivier,^ dan wel eene straat of zeeëngte was; en of
zij, in dit laatste geval, wellïgt eenen veiligen en geschikten doortogt zoude kunnen opleveren tusschen
de Indische wateren en den stillen zuidelijken Oceaan. Met deze^ opdragt stevenden de beide bodems,
in april 1835, naar de verkende opening van de vooronderstelde Dourga-rivier; kwamen op
den 26sten dier maand aldaar aan; zeilden dezelve in eene zuid-oostelijke en zuidwaartsche rigting door,
en kwamen op den 9den mei, op omtrent anderhalven graad beoosten de Valsche Kaap, in zee weder-uit.
Dienvolgens was alzoo het land, waarvan de zoo even vermelde Kaap den zuid-westelijken hoek vormt
een eiland, hetwelk, ter eere van Zijner Majesteits doorkfchtigen Kleinzoon, die zich aan het gevaarvolle*
zeemansleven heeft toegewijd, en n u reeds, ondanks zijnen nog zoo jeugdigen leeftijd, alle werelddeelen
bezoekt, Prins Frederik Hendriks-eiland genoemd werd.
Hiermede meen ik de voornaamste reizen, welke van de vroegste tijden af, de opsporing en nadere
kennis van den omtrek der kust van Nieuw-Guinea ten doel hadden en min of meer bevorderden, vlugti«’
te hebben doorloopen. Thans ga ik over tot eene meer uitvoerige vermelding der waarnemingen, welke