pinangpalmen van het meeste gewigt. Het veelvuldige en verschillende nut en genot, hetwelk deze
»hoogste en edelste aller plantengestalten”, gelijk A. von Humboldt den palmen vorm noemt (*), den bewoner
van den keerkring verschaffen, mogen wij als algemeen bekend beschouwen, en behoeven wij derhalve
niet nader uit een té zetten. Dat overigens de meeste Zuid-Aziatische tuinvruchten van eenige
beteekenis in de Molukken gevonden worden, staat in de geschriften van onderscheidene oude en nieuwe
reizigers vermeld. Het is in het oog loopende, dat juist de twee fijnste en geurigste soorten, in menigvuldigheid,
als ware het, tegen elkandèr overstaan. Ik bedoel den Doerian en den Manggis of Mangoestan:
beide, naar de overleveringen willen, van de meer westelijke landen derwaarts overgeplant. De eerstgenoemde
slaagt op de Molukken voortreffelijk en is in die streken overal in groote hoeveelheid aanwezig;
de Mangoestan daarentegen behoort tot eene der zeer schaarsche soorten, die niet heter dd£r, dan op den
vasten wal van Indië en andere tropische plaatsen, kuiten zijn oorspronkelijk vaderland, tieren wil.
Bij de beschouwing der Fauna, ontmoeten wij hetzelfde opmerkelijke verschijnsel, hetwelk de Flora
aanbiedt, namelijk: dat niet slechts vele dieren der Moluksche eilanden door hunne bijzondere gedaanten,
zuivere kleuren en buitengewone zeden uitsteken, maar sommigen ook aan die aardstreek uitsluitend
toebehooren. Deze algemeene stelling laat zich reeds uit het betrekkelijk geringe getal vormen, ons
tot heden van die eilanden bekend, afleiden. Eene andere, niet minder belangrijke daadzaak is die,
dat de Molukken, ten opzigte hunner landdieren, veel meer overeenkomst opleveren met Nieuw-Guinea
en Nieuw-Holland, dan met de westelijke Sunda-eilanden. Uit de klasse der Zoogdieren zijn het voornamelijk
de zonderbare vruchtenetende buideldieren (Ph alan g ista) met kalen grijpstaart, welke zich als
karakteristieke wezens in die streken opdoen. Het middelpunt van het gebied, waarover zij verspreid zijn,
schijnt Ceram te wezen. Celebes en Timor vormen daarvan de grenzen ten westen, Nieuw-Guinea en Nieuw-
Ierland die ten oosten. Yan de vier, uit die afdeeling, wel bepaalde soorten: Phalangista chrysorrhos,
maculata, cavifrons en ursina (-f-), komen de drie eersten op de Ambonsche eilanden voor. Yan al de
orden der zoogdieren vindt men op de Molukken het meest vledermuizen, onder welke sommigen (Ptero-
p us c h ry so p ro c tu s en p e rs o n a tu s, R h in o lo p h u s eu ry o tis en tric u sp id a tu s ) tot heden nergens
anders zijn waargenomen; eenige anderen (P te ro p u s ph aio p s en g r is e u s , Gephalotes P e ro n ii,
H a rp y ia P a lla s ii en R h in o lo p h u s speoris) behooren tevens op Celebes of Timor te huis. In het
geheel kennen wij tegenwoordig van de Moluksche eilanden 26 soorten van zoogdieren; voorzeker een
zeer klein getal, voor zulk een uitgebreid en van de natuur zoo rijk begiftigd tropisch gewest. — Ook
onze Yogelenkennis is naar evenredigheid aldaar nog vrij beperkt. Naauwelijks tellen wij tachtig soorten
van al de eilanden dier streek; terwijl er ons van Java alleen omtrent driehonderd bekend zijn. Als
karakteristieke bewoners der specerij-eilanden verdienen, in de eerste plaats, vermelding de Lori’s, niet
minder gezocht om hunne fraaije en schitterende kleuren, dan wegens hunne natuurlijke geschiktheid om
verschillende geluiden en woordklanken te leeren voortbrengen. De kleine groep der witte Kakketoes
verspreidt zich over een eenigzins ruimer gebied, besloten binnen den, in physisch opzigt, zoo
eigenaardig geographischen kreits, van welken de Philippijnen de noordelijke, Celebes de westelijke,
(*) A n sich ten d e r Natu r, zw. Ausg. II. p. 28.
(-f-) Phalangista Quoy (Voy. d e 1’U r a n ie , Zool. PI. 6) en Cuscus macrourus (Voy. d e la C o q u ille , Zool. PI. 5)
schijnen naauwelijks van de twee eerste der door ons hierboven genoemde soorten te verschillen.
Timor en Nieuw-Holland de zuidelijke, en Nieuw-Guinea de oostelijke grenzen uitmaken. De Molukken,
nagenoeg in het midden gelegen, bezitten twee soorten, hun uitsluitend eigen (*). Ook de merk-
. (*) Ofschoon de papegaaijen de oplettendheid van onderscheidene verdienstelijke Ornithologen bijzonder hebben tot zich
getrokken, en daardoor van deze vogels, meer dan van eenig ander geslacht htmner klasse, talrijke fraaije afbeeldingen en
uitgebreide monographiën zijn in het licht gegeven, neemt zulks echter niet weg, dat er in hunne geschiedenis nog veel
verwarring heerscht, zoowel wat de juiste bepaling der soorten , als wat de opgaven van derzelver vaderland betreft.
Dewijl dit vooral bij die van Indië zeer in het oog valt, wil ik hier een kort, maar naauwkeurig overzigt geven van alle
in die streken aan mij bekend gewordene soorten, en zulks met aanduiding harcr natuurlijke verwantschappen.
.SUMATRA. BORNEO. CELEBES. HOLTON. MOLUKKEN. QU 1NIEUW-GUINEA.
PSITTACUS.
PLATYCERCI. vulneratus. dorsalis.
scintillans.
novae-guineae.
capistrat. (var.)
placentis.
papuensis.
Geoffroyi.
grandis. (var.)
Desmarestii.
pygmaeus.
galeritus.
goliath.
domicella.
jarrulus.
riciniatus.
juebuensis.
reticulatus.
ruber.
TRICHOGLOSSI.,
BELOCERCI.>
PSITTACDLAE.
CACATUAE.
ornatus. capistrat. (var.) capistratus.
euteles.
pondiccrianus. barbatulatus. barbatulatus.
setarius.
•ieoflroyi.
magnus.
macrochynchus.
Geoffroyi.
vernalis. galgulus. galgulus.
Mulleri.
malaccensis. malaccensis.
cristatus.
moluccensis.
sulphureus. sulphureus sulphureus.
Aangaande de hier vermelde soorten, onder welke zich vier nieuwe bevinden, bepalen wij ons voorloopig alleen tot
de volgende aanmerkingen en korte beschrijvingen.
Psittacus vulneratus. — Ps. erythropterus, Quoy en Gaimard Voy., d e 1’U ra n ie , Zool. PI. 27. De Heer
Gould heeft deze soort ook van Nieuw-Holland medegebragt. Op Timor is zij vrij gemeen.
Ps. cyanauchen, sp. n. — Sluit zich, wat zijne kleur in het algemeen betreft, het meest aan Ps. Iory aan,
maar is eenigzins grooter, en kenmerkt zich buitendien door eene andere verdeeling der kleuren. De zijden van den
kop, de kin, keel, borst, rug en de boven-dekvederen van den staart zijn scharlaken-rood; de bovenkop zwart;
de achterhals en alle onder-dekvederen der vleugels (welke bij lory rood zijn) berlijnsch blaauw; buik, dijen en
onder-dekvederen van den staart, donker-blaauw; staartvederen aan den bovenkant blaauw, van onderen geelachtig;