beslaande en van allen plantengroei ontbloóte grondgedeelte van dien ouden krater (verheffingskrater'?),
is bij de inlanders onder den naam van Dasar (vloer) bekend en wordt door de Europeanen zeer
kenschetsend zandzee genoemd. Midden in deze kale zandvlakte, welke naar gissing omtrent 2 geogr.
mijlen om trek beeft, verheffen zich in ééne groep bij elkander, verscheidene eruptie-kegels, insgelijks
geheel uit vulkanische asch of zand zamengesteld en ten deele diepe trechtervormige kolken in hunne
toppen bevattende. De in onze teekening, ter regter zijde, schijnbaar hoogste, klokvormige en dun met
struiken en enkele casuarina-boomen begroeide berg, binnen die zoogenaamde zandzee, draagt den naam
van Goenong Batok, en de, een weinig meer links van hem gelegene, doch véél lagere en ëénen wijd
gapenden kratermond vertóonende aschkegel, is de eigenlijke Goenong Bromo. Deze verheft zich,
volgens Junghuhn, ongeveér 250 voet boven de Dasar-vlakte, terwijl de Batok ruim twéémaal zoo
höög is. — Aangezien de namen van Dasar en Bromo, ten gevolgde van oude geschiedkundige öVerleVe-
ringen, bij de bevolking van Tengger zeer algemeen bekend zijn, wordt door haar dat gedeelte van het
gebergte, waar zich de krater bevindt, gewoonlijk Goenong Dasar of Goenong Bromo genoemd (*j.
HYPSOGRAPHISCHE VOORSTELLING VAN JAVA EN SUMATRA.
PI. LXXXIII.
Sedert wij onze hypsometrische tafel, reeds verscheidene jaren geleden, hebben zamengesteld en in
het licht gegeven, zijn soortgelijke tafelen ook door andere reizigers openbaar gemaakt, ep daarenboven
vele afzonderlijke bërigten over de berghoogten van Java en Sumatra, volgens barometer-waarnemingen
en driehoeksmetingen, ter onzer kennis gekomen, op welke wij het nuttig achten, den belangstellenden
lezer opmerkzaam te maken. Wij zullen evenwel niet alle bijdragen van dien aard hier aanhalen,
maar slechts de jongste en belangrijkste, dewijl men veelal de ouderen daar tevens vermeld vindt.
Het volledigste overzigt ten deze, is door den Baron Melvill van Garnbee geleverd, die, in onderscheidene
verhandelingen, al de vroeger gedane waarnemingen met veel vlijt en kritiek bijeenverzameld
en, met de zijne vermeerderd, tot een geheel vereenigd heeft. Men zie voornamelijk zijne verhandeling:
»Over de hoogte der bergen in den Oost-Indischen Archipel,” met, eene plaat; in het T ijd sch rift
' (*) woord bromo heeft in het Ka'wi-dé beteekenis Tan v u u r , en Goenong Bromo zóailë dérhalve} évëé^aïs
Goenong Merapi, letterlijk v u u r b e r g beteekenen. Sommige Schrijvers zijn echter van oordeel^ dat debewéliers
van >hel gebergte Tengger;, Jv ^k e , gelijk bekend i s , de; leer van den Koran niet 'hebben .omhêlsd r,;:;inaar tp^t den hui-
digen dag getrouw' zijp., gebleven aan het oude Ïndisch-Jayaansché geloof en die, behalve aanr onderscheidene andere
góden, vooral’ook aan Brahma en Wischnoe hunne gebeden opzenden, zich almede ja a rlijk s ,ih de :maand: Kesödo,
met een godsdienstig oogmerk, gezamentlijk in de Dasar-vlakte vereenigen, alsdan wierook, ontsteken én verschillende
eetwaren, als offeranden^ in de rookende kraterkolk werpen, — den naam van Bromo (Bralfm A ^ .als zinnebeeld
van het vuur en der scheppende kracht, aan dién vulkaan hebben gegeven. Veelligt is de benaming Batok, van den
daar naast gelegen eruplie-kegel,- ontleend van het Malejsche woord bdtokh, h o e s t,, en als eene overdragtelijke uitdrukking
te'beschouwen voor h e t onderaardsch geluid , .dat de vulkaan nu en dan laat hooren. Aangaande den bérg-
naam Tengger, meent W. yon Humboldt (K aw i-S p ra c h e , I, p. 188), dat deze zoude kunnen zijn afgeleid van het
Javaansche woord tenggar, eepe v e rw ijd e r d e , v e r a fg e le g e n e p la a ts . Zoude hij niet eerder afkomstig zijn van
-het woord tenggër,[ een g r a f s te e n .?^GoenongTengger zoude in dat geval te vertolken zijn door g e b e r g te d e r
g r a f s te e n en , lë weten, dat grafsteenen opfevert , of waar veel’ grafsteenen aangeiroffen worden. •
v o o r N e ê rla n d ’s In d ië , 1844, I , p. 502—548, en zijne »Carte hypsométrique de l’Archipel des
Indes orientales,” in den Mo n iteu r des I n d e s o rie n ta le s e t o c c id e n ta le s , 1846. Toorts Junghuhn,
»Höhenprofile von Java,” in den A tlas z u r R e ise d u rc h J a v a , 1845; Hasskarl, »Opgave van verschillende
hoogten van Java,” in het T ijd sc h rift voor N e ê rla n d ’s In d ië , 1 8 4 2 ,1, p. 365 en volgg.;
Zollinger, » Gebergte-systemen van oostelijk Java,” in hetzelfde T ijd s c h rift, 1846, I , p. 125—190;
S. Müller, » Aanteekeningen over de natuurlijke gesteldheid van een gedeelte der westkust en binnenlanden
van Sumatra,” in het T ijd sc h rift voor n a tu u rlijk e g e sch ied en is, door J. van der Hoeven
en W. H. de Vriese, 1835, p. 315 en 355, en »Berigten over Sumatra,” in het Tijdschrift De Gids,
1837, afdeeling: wetenschappelijke bijdragen, p. 1—35; Osthoff, »Fragmenten over Sumatra,” in het
Tijd s c h rift voor N e ê rla n d ’s I n d ië , 1845, I , p. 1—26. De door laatstgenoemden Schrijver op-
gegevene hoogte-metingen zijn voor een groot gedeelte ontleend aan mijne waarnemingen en aan die
van Dr. Horner, en evenzoo zijn ook al de hoogte-bepalingen, door den Heer de Përez, op zijne uitmuntende
»Kaart van de Padangsche bovenlanden” vermeld, van mij afkomstig. Zie de groote K a a rt
van N e d e rla n d ’s O o st-In d iè', door den Baron von Derfelden van Hinderstein, 1841, n°. 5.
De in onze tafel opgegevene hoogten berusten deels op schriftelijke mededeelingen van Dr. Horsfield,
bepaaldelijk wat de oostelijke bergen van Java betreft, anderdeels op eigene barometer-waarnemingen
en op die van Professor Reinwardt, Horner en anderen.
GEZIGTEN YAN EENIGE EILANDEN EN KUSTSTREKEN IN DE STRAAT SUNDA,
PI.* LXXXIV en LXXXV.
De boven alle heschrijving schilderachtige eilanden en Javasche kusten in de Straat Sunda, zijn
reeds in honderd-en-een reisverhaal zoo uitvoerig geschetst geworden, dat wij alle verdere uitwijding
desaangaande, hier gevoegelijk achterwege kunnen late n lii- Ook omtrent de hoogte der voornaamste
bergtoppen van die, in onze dubbele plaat afgebeelde eilanden en kuststreken, vindt men, zoowel in
de reeds aangehaalde verhandeling van den Baron Melvill van Carnbee, als in eene andere, een paar
jaren vroeger door hem bewerkte en in de V e rh a n d e lin g en en B e rig te n b e tre k k e lijk h e t Zeewezen
en de Z e e v a a rtk u n d e , door J hr. G. A. Tindal en J. Swart, 1843, IV, l ste. st., p. 16, te
vinden, de noodige aanwijzingen, op trigonometrische metingen berustende, waarvan intusschen de
uitkomsten eenigzins van elkander afwijken, naar gelang de omstandigheden voor de waarnemingen
min of meer gunstig waren. Zoo werd de hoogte van de zoogenaamde Piek van Krakatau verschillend
bepaald op 822, 835, 845 en 854 meters; de Piek van het eiland Besie, op 859 en 888 meters; het
hoogste punt van het eiland Saboekoe op 426 , 441 en 449 meters, en de Goenong Radjabasa op
Sumatra, nabij den Z. O. hoek, op 1341 en 1405 meters.
DE GOENONG MERAPI. IN AGAM, OP SUMATRA.
PI. LXXXVI.
Tusschen de wijde en vruchtbare hoogdalen Tanah-datar en Agam verheft zich, vrij en rondom door
bebouwde en bewoonde streken van de overige bergen en bergschakels afgezonderd, de onophoudelijk
Land- dn Volkenkunde. 117