ROTTI, SAWOE, SOLOR.
Deze drie eilanden, van welke het eerste en tweede ten westen van Timor, en het derde, op
eenigzins grooteren afstand, niet ver van de oostkust van Flores, zijn gelegen, staan, van oudsher, in
een zeer naauw staatkundig verband met dé Nederlandsche bezitting te Koepang. Solor was, in die
zuid-oostelijke streken van den Archipel, het eerste land, waar onze koene voorouders, in 1613, vaste
voet kregen, gelijk reeds elders is aangemerkt (bl. 148). Na meer dan achthonderd schoten uit grof
geschut op de Portugesche sterkte gelost te hebben, namen zij, op den 20sten april van dat jaar, haar
in bezit en noemden ze F re d e rik Hen d rik . Van toen af en gedurende langer dan eene eeuw
bevond zich op Solor eene kleine militaire bezetting, welke echter allengs nutteloos en slechts een lastpost
geworden zijnde, later ingetrokken en, even als op Sawoe en Rotti, door een’ zoogenaamden
Posthouder, ter waarneming der belangen, vervangen werd. De stoffelijke voordeelen, welke deze
eilanden opleverden, waren zeker niet aanzienlijk: zij bestonden eeniglijk in de winsten, voortvloeiende
uit den ruilhandel van lijnwaden, ijzer en meerdere Europesche artikelen, tegen sandelhout, bijenwas
en andere voortbrengselen des lands. Overeenkomstig de verdragen, bij onderscheidene gelegenheden
en het laatst in 1756, door de Oost-Indische Compagnie met de voornaamste opperhoofden van genoemde
drie eilanden gesloten, zijn die regenten verpligt, ten allen tijde een zeker getal hunner onderhoorigen
te Koepang te laten wonen, gelijk reeds hiervoren (bl. 150) is opgegeven. Het is aan die bewoners,
als zijnde geen dezer drie eilanden door ons bezocht, dat wij de berigten verschuldigd zijn aangaande
hun maatschappelijk en huishoudelijk leven, welke in de volgende bladzijden zoo beknopt mogelijk
worden medegedeeld. Beginnen wij met het digtst bij Timor gelegene
ROTTI. Dit eiland is, gelijk een blik op de kaart aantoont, slechts als eene voortzetting te beschouwen
van Timor, welks vaste kust alleen door eene smalle zeeè'ngte, de straat Rotti, er van af is gescheiden.
De hoofdrigting van het eiland is voor het overige dezelfde als die van Timor, en ook zijne
uiterlijke gedaante schijnt niet te verschillen van die van Timors westelijk uiteinde en van het naburige
Samauw. Het is uit dien hoofde meer dan waarschijnlijk, dat zijne geologische gesteldheid insgelijks
grootendeels uit eene kalksteenformatie beslaat, en wel uit Jurakalk.
De hoogste punten van het eiland, die zich ter naauwernood 600 of 700 voeten boven de zee verheffen,
treft men in het westelijk gedeelte, in de afdeelingen Talai en Lole, aan. Oostwaarts van
daar vertoont het land lagere heuvelen, van vele dalen doorsneden en zich hier en daar, langs het
zeestrand, in vrij uitgestrekte vlakten verliezende. Rivieren of woudstroomen worden er in menigte
aangetroffen, doch van niet weinigen vindt men de beddingen gedurende de drooge moeson geheel
uitgedampt. Als de voornaamste rivieren van geheel het eiland zijn ons die opgegeven, welke bij de
dorpen Lole, Baa en Korbaffe in zee stroomen. Op vele plaatsen vindt men ook natuurlijke zoetwater-
bronnen of gedolven putten, die altoos goed drinkwater opleveren. — Bij de hoofddorpen Baa en
Termano zijn de ruimste havens, waar schepen van middelmatige grootte ten anker kunnen komen’
te Lole, Tie, Rengouw en op meer andere plaatsen daarentegen, kunnen slechts inlandsche vaartuigen
den wal zonder groot gevaar naderen, Onder de klippen, die hier en daar de kust bezoomen, zijn er
twee, die bijzondere vermelding verdienen. Zij bevinden zich in de nabijheid van Termano en zijn bij
de inlanders onder de namen Batoe Soea-lai en Batoe Hoen bekend. De eerstgenoemde, eene steile
rots, wordt door de inboorlingen als de man beschouwd van de, niet ver van daar verwijderde, naar
hunne meening, vrouwelijke klip Batoe Hoen, die in eene fraaije kegel vormige gedaante boven het
zeevlak uitsteekt.
De maatschappelijke toestand en het binnenlandsche bestuur van Rotti schijnt weinig verschil op te
leveren met hetgene men van Timor vernomen heeft. Ook daar bestaat een volstrekt willekeurig gezag,
en is het land nog meer versplinterd en het volk nog meer onderling verdeeld, dan op het laatstgemelde
eiland het geval is. Er bestaan op Rotti tegenwoordig niet minder dan achttien, van elkander onafhankelijke
rijkjes; terwijl in vroegeren tijd het eiland slechts in zes landschappen verdeeld was. De regenten
dier verschillende rijkjes voeren den titel van Mcmek (*) en worden in de uitoefening hunner magt door
Fettors, Tomokongs, Voorvechters en dergelijken, bijgestaan.
Volgens de mondelinge overleveringen der inboorlingen zouden de eerste bewoners van Rotti grootendeels
regtstreeks afkomstig zijn van Ceram, Ternate, Tidore en andere eilanden in de Molukken,
bij welke zich vervolgens ook een aantal Belonezen, van Timor, zouden gevoegd hebben. Over het
geheel schijnen de Rottinezen een weinig kleiner te zijn, dan de Timorezen, en hunne gemiddelde lengte
derhalve eenigzins beneden het middelmatige te vallen. Hunne gelaatstrekken komen met die der
Timorezen overeen, zijnde hunne huidkleur echter in het algemeen een weinig donkerder of meer
roetkleurig, en het hoofdhair van velen min of meer gekroesd. Onder de vrouwen worden er vele
gevonden van eene zeer fijne en welgevormde leest, en met in het oog vallende zachtmoedige gelaatstrekken.
Aan deze gaven des ligchaams, gepaard met eene goede inborst, met vlijt en geschiktheid
(*) Veelligt eene verbastering van het, uit het Arabisch in het Maleisch overgegane, woord ci£L> malik of C&U
malik, een k o n in g , wordende die vorsten, bij het Gouvernement ook algemeen Radja’s genoemd. Dé vrouw van
den vorst heet op Rotti Ienak m a n e k het eerste dezer twee woorden beteekent daar v rouw . In het Maleisch
beteekent ienakh (Arab. jUJl i-ndkh) aangenaam, b ek o o r lijk , zin n e lijk g en o t, w e llu s t wek k en d ;,
beteekenissen, welke aanleiding geven tot de vooronderstelling, dat het woord ienakh overdragtelijk en vleijcnd —
als men wil — collectief op het schoone geslacht van Rotti is toegepast geworden.