v a a rtu ig in het algemeen beteekent). De meeste handelsartikelen vindt men op de rèkit’s uitgestald;
andere koopwaren, inzonderheid mondbehoeften, worden in praauwtjes aangeboden. Deze ligte bootjes,
uit dunne planken van ijzerhout, of uit eenen enkelen uitgehoolden boomstam bestaande, worden
gewoonlijk slechts door één’, zelden door twee of meer personen, dikwerf vrouwen, met eene korte
pagaai of roeispaan voortgestuwd, en men ziet ze onophoudelijk, inzonderheid op de marktdagen, langs
de rivier heen en weder zweven. Sommigen dienen alleen tot het overzetlen van menschen; anderen
zijn als vlottende kramen, met lijnwaden, sitsen en andere kleedingstoflèn, raauwe of reeds toebereide
eetwaren, rijst, bataten, groenten en vruchten, hoenders, eijeren, visch of vleesch en dergelijken
overvloediglijk beladen. Met één woord, de geheele oppervlakte der rivier strekt tot algemeene marktplaats;
zij is schier het middelpunt van alle menschelijk verkeer, daar er geene andere gemeenschap
te land bestaat, dan de weinige voetpaden op het eilandje Tatas.
Het zal wel overbodig zijn aan te merken, dat men te Banjermasing noch rijtuigen, noch paarden
vindt; de eenige nuttige huisdieren aldaar, zijn hoofdzakelijk varkens, geiten, honden, ganzen, eenden
en hoenders. Nu en dan evenwel worden door de Chinesche slagters ook buffels en runderen gedood,
die echter van elders, uit de meer hooge en grasrijke Lawut- en Sultans-landen afkomstig zijn en tot
dat doel worden aangevoerd. De naaste omstreken van Banjermasing en de kustlanden ten westen van
daar, zijn te laag, te zeer aan overstrooming van zeewater blootgesteld en door de houtbossehen of het
harde riet, waarmede zij bedekt zijn, te arm aan voedzaam gras, dan dat groote herkaauwende dieren
aldaar zouden kunnen worden aangefokt.
De huizen der inlanders en der Chinezen, zoo op den wal, als op de houtvlotten in de rivier, bestaan
gewoonlijk uit een geraamte van heele of tot sparren gespletene stammen van den nibongpalm (*) en uit
latten van bamboesriet. De wanden zijn bekleed met kddjang (-f) van den nipapalm, en het dak is met
dtap (<$) van denzelfden palm gedekt. De talrijke palen, waarop de huizen aan den wal doorgaans rusten,
bestaan uit heele stukken van den nibongstam, vermits het hoornachtig harde buitenhout van dezen
palm, gelijk reeds Rumphius aanmerkt, eene der beste en duurzaamste van alle houtsoorten is. — De
gouvernements-gebouwen te Banjermasing zijn daarentegen van steenen, planken of bamboes, en bezitten
gedeeltelijk pannen-daken of dezulke, die uit dakleivormige plankjes (sirappen) van ijzerhout zijn
zamengesteld. Het zoogenaamde fort, ten naastenbij in het midden tusschen het tol- en het residentie-
huis gelegen, is omgeven van eene hooge palissadéring van nibongstammen, die in 1825 werd opgerigt,
toen de muitelingen van de Pekoempai (het middelgedeelte der rivier Doeson), de hoofdplaats met eenen
aanval bedreigden. Yroeger bestond er eene, met ijzerhouten palen omheinde versterking, binnen-welke,
behalve de gebouwen voor het garnizoen, ook de pakhuizen en de woningen van de civiele ambtenaren
(*) Oncosperma filamentosum, BI. Pó/ion nibóng wordt deze palm door de Maleijers genoemd.
( t ) M a tte n , vervaardigd uit aan elkander gehechte bladen van verschillende palmsoorten — het meest van de
Nipa fruticans — om tot beschutting tegen de hitte der zon, tegen regen en wind te worden gebezigd, niet alleen in
woningen, maar vooral op vaartuigen.
($) D e k b la d e n , hetzij van verschillende palmsoorten, hetzij van lang gras.{Alang-alangj. Deze bladen of halmen
worden aan een’ zes of zeven voet langen stok van bamboesriet geregen en dienen ter bedekking der woningen.
der Compagnie gelegen waren. Naardien men de ongezondheid binnen die afgeslotene ruimte hoofdzakelijk
aan de ijzerhouten palissadéring toeschreef, werd zij later weggenomen. De tegenwoordige
verschansing, onder den naam van »fort Tatas” bekend, bevat alleen het kantoor van den Resident,
benevens de gouvernements-kas, eene officierswoning, de kazerne en het kruidmagazijn. Deze gebouwen
zijn grootendeels uit granietsteen opgetrokken, naar men ons zeide, van het eiland Bangka afkomstig.
Een Kapitein, met een drietal Luitenants onder zijne bevelen, heeft het commando over de geringe
krijgsmagt te Banjermasing en van de drie andere sterkten (te Marabahan, Taboeniauw en der Schans
van Tuyll) in de zuidelijke gedeelten van Borneo.
De bevolking van Banjermasing, met inbegrip van die langs de Antassan Kween en elders op het
eilandje Tatas, wordt tegenwoordig geschat op ongeveer vijftienhonderd Chinezen en hunne afstammelingen,
en omtrent vierduizend inlanders, zoo Mohammedanen als heidensche Dajakkers. Yele van
hen en vooral der Chinezen, leven van den handel, dien zij eensdeels met de bevolking der Sultans-
landen en met die der Doeson en der zoogenaamde kleine Dajak (Soengi Bejadjoe of Poeloe-petak),
anderdeels met de van elders te Banjermasing aankomende padoewakan’s, jonken en schepen onderhouden.
Sommige bewoners leggen zich eeniglijk op den in- en verkoop van levensmiddelen toe;
anderen varen met hunne roeischuitjes personen de rivier op en af; wederom anderen zijn duikers en
zoeken op den bodem der rivier naar voorwerpen van waarde, die aan de menigte van rondvarenden
ligtelijk ontvallen of bij het kantelen van een bootje vaak in de diepte wegzinken; terwijl de overigen
in hun onderhoud pogen te voorzien door de vischvangst, door het telen van rijst, vruchten en groenten,
door het fokken van varkens, eenden of hoenders, door het kappen van nibongboomen, het snijden
van bindrotting en nipa-bladen, het verzamelen van boomharsen (ddmar) en van verschillende reuk-
of verfstof bevattende houten (kdjoe gdroe of Lignum aloes, kdjoe sinlok, kdjoe sapang enzv.),
het zoeken naar stofgoud, het vlechten van matten, mandjes en hoeden, en dergelijken meer. In
een land, door de natuur met zoo velerlei nuttige en kostbare voortbrengselen bedeeld, behoeft het
den mensch in geenen dcele aan een ruim bestaan te ontbreken, indien hij slechts de moeite wil nemen,
de talrijke hulpbronnen, die hel daartoe bezit, op te sporen en, haar gevonden hebbende, daaruit te
putten. De even schrandere als nijvere Chinezen weten er zeer wel partij van te trekken; en die
hunner, welke over een matig kapitaal kunnen beschikken en dit in den handel steken, worden meestal
in korten tijd vermogende lieden. Men heeft ons verzekerd, dat de handelaren dier natie hunnen geldschieters
gaarne eene rente van twintig tot vijf-en-twintig ten honderd betalen. Het is niet te berekenen,
tót welke hoogte het vertier zoude kunnen worden opgevoerd, en welke onnoemelijke voordeelen aan
Nederland 'zouden toevloeijen, indien de zoo vruchtbare binnenlanden van het zuidelijk gedeelte van
Borneo meer bevolkt waren, of wanneer het ooit mogt gebeuren, dat zich eene genoegzame menigte
Europesche kolonisten daar vestigde en aan den grond de schatten ontwoekerde, welke hij van nature
reeds zoo overvloediglijk bezit en door eene gepaste bewerking in staat is op te leveren.
De voornaamste artikelen, welke te Banjermasing worden uitgevoerd, bestaan in: stofgoud, diamanten,
eetbare vogelnesten, bijenwas, bindrotting, rotting- en andere matten, kadjang, witte en
bruine damar, drakenbloed, zwarte peper, aloë- en andere houtsoorten tot wierook, geneesmiddelen of
Land- kn Volkenkunde. 85