bewoners algemeen voor menscheneters gehouden worden, in dat opzigt berucht zijn (*). Om deze reden
zoude het dan ook geen handelaar wagen, die gehuchten ooit aan te doen, daar men dezelve niet dan
met levensgevaar kan genaken. Dein, mogen deze opgaven, die ons door de tolken en door onderscheidene
Papoea’s als uit éénen mond zijn gedaan, ook al eenigzins overdreven zijn, zeker is het, dat de
Cerammers overal, waar zij dit eiland langs de westkust aandoen, steeds zeer op hunne hoede zijn, en
zich nimmer geheel zorgeloos en gerust op de goede trouw der Papoea’s verlaten. Dit mogten zij vooral
niet vóór onze komst in die streken, daar er alstoen een volstrekt gemis was aan een beschermend gezag
voor personen en eigendommen. Om derhalve langzamerhand zooveel mogelijk hierin te voorzien,
behaagde het Zijne Majesteit den Koning te bevelen, dat de westelijke kust van Nieuw-Guinea nader
opgenomen, aldaar een Nederlandsch etablissement gevestigd, en de geheele kust, plegtig, in Hoogst-
deszelfs naam, zoude in bezit worden genomen. Dit Koninklijk besluit had de boven bedoelde expeditie
van de schepen T r ito n en Iris ten gevolge, en het was'bij die gelegenheid, en wel op den 24slen augustus
1828, den heugelijken verjaardag van onzen hoogst geëerbiedigden Koning, dat op Nieuw-Guinea voor
het eerst de Nederlandsche vlag werd geplant, en zulks onder plegtige afkondiging der volgende
PROCLAMATI E.
» Alzoo door Z. M. den Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxem-
»burg enzv. enzv. enzv., bij Ministeriële aanschrijving is bevolen, bezit te nemen van de kust van Nieuw-
» Guinea, van den 141sten graad oostelijke lengte van Greenwich op de zuidkust, en van daar west- en
» noordwaarts op tot de Kaap de Goede Hoop, op de noordkust gelegen.
»Zoo is het, dat ik, Arnoldus Johannes van Delden, als daartoe door den Gouverneur der Moluksche
» eilanden, krachtens resolutie van Zijne Excellentie, den Luitenant-Gouverneur-Generaal over Neder-
»landsch Indië, in Rade d. d. 31 december 1827, Litt. U, geautoriseerd, hier in het openbaar en in het
»bijwezen van de Commandanten van Zr. Ms. korvet T rito n , de brik Siewa en de schoener I r i s , en
»de Heeren Officieren van gemelde bodems, den Commandant en Officieren van het Detachement
»militairen, dé Heeren Ambtenaren, uitmakende de Commissie van Natuurkundig onderzoek, benevens
»de equipagiën en manschappen van Zr. M\ vaartuigen en het Detachement voomoemd, verklaar in
»naam en vanwege Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-
» Hertog van Luxemburg enzv. enzv. enzv., bij deze plegtig bezit te nemen van dat gedeelte van Nieuw-
» Guinea en de landen daar binnen liggende, aanvang nemende van den 141slen graad lengte oostelijk
(*) Met deze getuigenis stemt overeen hetgeen de Heer W. Marsden, op het gezag van eenige ongelukkige matrozen
vermeldt, die gedurende bijna twee jaren onder de strandbewoners dier streken leefden; zijnde dezelve in 1 783, bij
gelegenheid van eenen verraderhjken en moorddadigen aanval, gepleegd door de Papoea’s op bet sloepsvolk van liet
schip N o r th um b e r la n d , dat toen in eene baai aan de noord-westkust van Nieuw-Guinea, op 2° 26' Z. breedte, ten
anker lag, gewelddadig gegrepen en gevangen gehouden. De plaats hunner gevangenschap, door den Heer Marsden
Braou gespeld, is waarschijnlijk eenerlei met het laatste van de vijf door ons boven genoemde gehuchten. Volgens
hun herigt is, het land aldaar ongemeen sterk bevolkt; ’en ditzelfde beweert ook Kapitein JH. Wilson van de noord-oost-
zijde des'eiland!, alwaar h ij, insgelijks in 1 783, met het paketschip A n t e lo p e , van de Oost-Indische Compagnie,
den wal naderde. (T r a n sa c tio n s o f th e R o y a l A s ia tic S o c ie ty o f Great B r itta in and I r e la n d , Vol.. ÜI.
Part. I. pag. 125.)
»van Greenwich op de zuidkust, en van daar west-, noord-west- en noordwaarts op tot de Kaap dc
»Goede Hoop, op de noordkust gelegen, behoudens evenwel de regten, welke de Sultan van Tidore
»op de distrikten van Mansary, Karongdefer, Ambarssura en Amberpon zoude mogen hebben.
»E n opdat van deze bezitneming ten allen tijde zal kunnen blijken, zal door mij van deze plegtigheid
»worden opgemaakt Proces-Verbaal, om te dienen daar en waar zulks mogt behooren.
»Aldus gedaan op heden den vier-en-twintigsten augustus achttien-honderd-acht-en-twintig.
» De Commissaris tot het in bezit nemen van
» de westkust van Nieuw-Guinea,
» v a n DELDEN.”
De plaats, waar het nieuw gebouwde fort Du Bus stond, ontving den naam van Merkus-Oord, ter
eere van den toenmaligen Gouverneur der Moluksche eilanden; terwijl tevens bepaald werd, dat de baai
Oeroe Langoeroe en de daar naastliggende straat Saraweri Wourat, welke het eiland Aidoema van den
vasten wal afscheidt, tot herinnering aan de schepen, welke aldaar het eerst hebben gekruist, voortaan
den naam zouden dragen van Triton’s baai en Iris-straat.
De Triton’s baai bestaat uit een ruim bekken, hetwelk omtrent twee geogr. mijlen diep en ééne mijl
breed is; geheel naar binnen wordt het iets naauwer. Op den achtergrond van deze, ten oosten en
westen door rotsige en steile hoogten bezoomde kom, verheft zich de berg Lamantsjieri, waarvan de
zuid-oostelijke voet in eene zacht glooijende vlakte uitloopt, welke den noord-westelijken oever der baai
vormt. Dit is de eenige geregelde vlakte, door ons in die streek gevonden, waarom dan ook daar, aan
den kant der zee, de sterkte geplaatst werd (zie PI. 3). Haar bodem bestaat uit kalkgrond, die een
weinig met kwartszand en kleiaarde is vermengd, eene lichte kleur heeft en van boven bedekt is met
eene laag plantenaarde, gemengd met kalkgrond, ter dikte van omtrent één’ voet. Er werd tot acht
voeten diep in den grond gegraven, zonder dat men op rotsen stiet. ' Daar, waar de sterkte ligt, bestaat
de oever uit eene strook wit zand, waarin men, bij het delven van een’ kuil, reeds op eene diepte van
anderhalven tot twee voeten, goed drinkwater vond. Niet ver oostelijk van daar, ontlast zich eene rivier
in de baai, Walar Timbona genaamd. Dezelve komt uit eene diepe kloof, tusschen de bergen Lamantsjieri
en Oriori gelegen. Bij haren mond zijn de oevers laag en moerassig. Dit lagere strandgedeelte is
van eene- groote, ondiepe bank van zachten kleigrond omgeven, hier en daar met kalkzand vermengd.
Deze bank neemt meer dan de helft van de binnenbaai in, en laat alleen aan den westkant derzelve een
smal, maar zuiver en diep vaarwater voor schepen open. Midden in de wijde bogt liggen onderscheidene
kleine eilandjes en klippen boven water, en meer naar buiten, voor den ingang der baai, vindt men
insgelijks eenige kleine eilandjes en boven het water uitstekende klippen. De laalsten zijn, even als die
binnen de baai en in de Iris-straat, van eenen koraalbodem, die bij de helderheid van het water de
schoonste kleuren vertoont. De diepte der baai, van den ingang af, langs den westkant der eilandjes
tot aan den hoekKoemoera toe, bedraagt tusschen de 60 en 30 vademen; terwijl van het laatstgenoemde
punt, langs den Z. W. wal tot op ongeveer £ kabellengte van den oever, vóór het fort, dezelve
langzaam Afneemt van 30 tot 5 vademen.