tusschen Celebes en Nieuw-Guinea gevonden wordt. Andere vogelen, door ons in de Molukken verzameld,
en aldaar min of meer sporadisch voorkomende, zijn: Falco leucogaster en pondicerianus,
Lamprotornis metallicus, Golaris oricntalis, Nectarinia aspasia, Alcedo dea, sacra en bengalensis,
Cuculus orientalis en tenuirostris, Macropteryx mystacea (*), Cypselus esculentus, Strepsilas collaris,
Tringa subarquata, Ardea novae-hollandiae en scapularis, Numenius minor (-J-), Carbo sulcirostris,
en eenige anderen. Onder de, tot dusverre nergens anders gevondene, nieuwe soorten van Amboina,
voeren wij hier alleen aan eenen sperwer (($) en eenen kleinen hoornuil (^). — Ten opzigte der Amphibiën
bepaalt zich onze kennis van den Molukschen Archipel nagenoeg alleen tot het eiland Amboina; noch van
Ceram, Gilolo en de overige eigenlijke Molukken, noch van de groep der Banda-eilanden, is ons eenig
tweeslachtig dier tot heden bekend. Geen wonder derhalve, wanneer wij voor alsnog buiten het bezit
zijn van zoodanige vormen, welke zich als bijzonder kenschetsend voor het onderhavige land zouden laten
aanmerken. Wij laten al de door ons te Amboina waargenomen soorten hier volgen; de beknoptheid onzer
naamlijst moge andere natuuronderzoekers aanmoedigen om dezelve, zoo mogelijk, te vergrooten. Uit de
orde der schildpadachtigen (Chelonii) verkregen wij: Chelonia viridis en Emys couro; uit die der hage-
disachtigcn (Saurii): Crocodilus biporcatus, Basiliscus amboinensis, Monitor chlorostigma, Scincus gigas,
smaragdinus, Kuhlii en cyanurus, Calotes cristatellus, Draco lineatus, Platydactylus vittatus en monorchis,
en Hemidactylus frenatus. Uit de orde der slangen (Ophidii): Calamaria brachyorrhos, Homalopsis
Schneideri, Lycodon modestus, Boa carinata, Python Schneideri en amethystinus, Dipsas irregularis,
Dendrophis piëta en rhodopleuron, Hydrophis colubrina en pelamis; zijnde er buitendien vroeger door ( *§)
(*) Cypselus mystaceus (Yoy. d e la C o q u ille , PI. 22). Deze fraaije soort, door den Heer Lesson aan de noordoostkust
van Nieuw-Guinea-verzameld, vormt met Cypselus comatus (PI. col. 268) en Cyps. longipennis (PI. co l. 83.
fig. 1.) eene zéér natuurlijke groep, welke, zoowel wat de ligehaamsgedaante als de levenswijze dezer vogelen betreft,;
het midden houdt tusschen de eigenlijke zwaluwen (H iru n d o ) en de gier- of muurzwaluwen (C yp se lu s). Met deze
laatsten stemmen de drie genoemde zwaluw-soorten, ten opzigte van hare pijlsnelle vlugt, overeen, maar zij zetten
zich dikwerf, even als de eigenlijke zwaluwen, op de hoornen neder, waartoe zij dan gewoonlijk de zoodanigen kiezen,
die’ op boschvelden, langs rivieren, wegen enzv. eenigzins vrij staan en dorre takken hebben.
(-J-) Deze nog onbeschreven Numenius is een weinig kleiner dan Numenius brevirostris (PI. col. 3 8 1 ), bedragende
zijne geheelelengte, van de punt des beks tot aan die van den staart, 0,316 m ., waarvan de bek, van den mondhoek
gemeten, 0 ,0 5 4 , en de eenigzins afgeronde staart 0,079 beslaan. De kleur van het bovenlijf vertoont over het geheel
groote gelijkenis met die van N. phaeopus, terwijl alle de benedendeelen, door hunne vuilwit-gele grondkleur endoor de
zwartachtig bruine schaftstrepen der vederen, bijkans volkomen overeenstemmen met het benedenlijf van N. brevirostris.
Het gelaat is witachtig; eene breede streep van diezelfde kleur loopt overlangs boven ieder oog, van den bek tot aan
den achterkop, terwijl tevens op het midden van den kop eene witachtige overlangsche lijn zigtbaar is. Bek zwart,
doch de achterste helft der mandibula vleeschkleurig; pooten bleek loodkleurig; nagels zwart; iris bruin. Wij verkregen
slechts een enkel individu dezer soort, van het mannelijke geslacht; dezelve is overigens, behalve op Amboina,
ook aan de kusten van Nieuw-Holland waargenomen.
(§) Falco hiogaster, zeer naauw verwant aan F. torquatus van Timor, doch in den ouden staat gemakkelijk van
dezen te onderscheiden, door zijn geheel éénkleurig roest-rood benedenlijf, zonder het minste spoor van dwarslijnen;
de kop, achterhals en alle overige bovendeden zijn graauwachtig blaauw. Iris donker rood; oogleden, mondhoeken,
was-huid en pooten oranje-geel; bek en nagels zwart. De inlanders noemen hem Manehi.
( A Strix magica, verschilt in kleur en teekening weinig van St. noctula (PI. col. 9 9 ), maar is de helft grooter, ten
naasten bij als St. passerina. Iris geel, bek en nagels bruin. Het bijgeloof wil, dat deze uil den mensch somwijlen
onheilen zoude vóórspellen, waarom hij in het gewone leven BoerongSwanggi wordt genoemd: een’ wigchelaar, bovennatuurlijken
of toovcr-vogel beteekenende.
den Hoogleeraar Reinwardt nog eene andere zeeslang, Hydr. pelamidoïdes (*) genaamd, in de Molukken
ontdekt. Uit de afdeeling der kikvorschachtige dieren (Batrach o ïd ca), hebben wij alleen Hyla cyanea
en Rana grunniens kunnen magtig worden. Behalve deze door ons zelven waargenomen soorten, zijn nog
eenige andere van Amboina en Boeroe door Fransche reizigers bekend gemaakt (-f), zoodat zich het getal
der amphibiën, thans uit het genoemde gewest bekend, in het geheel tot omtrent 30 soorten bepaalt,
zijnde naauwelijks het vierde gedeelte van het getal, dat wij van de westelijke Sunda-eilanden bezitten,
en waarvan Java alleen er ongeveer 90 bevat.
Wij bekwamen almede een aantal visschen en dieren uit de lagere klassen, van welke, voor zoo ver
zij strekken kunnen tot vermeerdering der natuurkennis in het algemeen, en meer bijzonder van die der
specerij-eilanden, in den loop onzer zoölogische mededeelingen verslag zal worden gegeven. Bank
hebbe de Heer P. Merkus — toenmaals Gouverneur der Moluksche Bezittingen, thans Yice-President van
den Hoogen Raad te Batavia en waarnemend Gouverneur-Generaal van Nederlandsch Indië — voor de
krachtdadige ondersteuning, ons zoo belangloos en welwillend geschonken. Niet alleen toch ontvingen
wij van hem onderscheidene belangrijke voorwerpen ten behoeve onzer verzamelingen, maar wij hadden
aan zijne vriendelijke tusschenkomst te danken, dat ook ons verblijf te Amboina in dezelfde mate aangenaam,
als voor het doel onzer zending nuttig werd gemaakt. Trouwens, de beschaafde wereld kent
ten dezen aanzien de onbekrompene en prijzenswaardige beginselen van den Heer Merkus reeds genoeg
uit de berigten der latere fransche ontdekkingsreizen; inzonderheid van de korvet Astrolabe, die, tijdens
onzen tOgt naar Nieuw-Guinea, van het beruchte Manikolo terugkeerende, voor de tweede maal de
Molukken aandeed. Ook de beleefdheid en hulpvaardigheid in het algemeen, van de zijde der Heeren
officieren van het garnizoen en van de civile ambtenaren ondervonden, mogen wij niet met stilzwijgen
voorbijgaan. Sommige, van hen gaven ons zelfs meer of min aanzienlijke geschenken: zoo, onder anderen,
vereerde ons nu wijlen de Chirurgijn-Majoor Lengacker, tien stuks menschenschedels van verschillende
eilanders der Molukken en der Zuidzee; de Heer Lang, toen Kapitein der Artillerie, een
aantal horens en schelpen; de Overste Stijman en de overledene Predikant Kam, insgelijks eene partij
schelpen, en zoo meer anderen. De gelegenheid om Conchyliën te verzamelen, is te Amboina bijzonder
gunstig, niet alleen wegens de talrijke, fraaije soorten, daar inheemsch, maar vooral ook, doordien
sommige inboorlingen zich er eene soort van hestaan uit maken, om zeldzame horens en schelpen te
zoeken (($) en den vreemdelingen te koop aan te bieden. Zij brengen dezelve, benevens levende
.(*) Omtrent deze, en ook wat de andere slangensoorten betreft, vergelijke men Schlegel’s Essai su r la P hysio-
n om ie d es S e rp en s. .
(d) Bufo minimus (Voy. d e la C o q u ille , Zool. Rept. PI. 7. fig. 4 ); Scincus multilinèalus (I. c. PI. 3. fig. 2 ),
gelijkt echter veel op het oude dier van Sc. cyanurus. De afbeelding van Draco bourouniensis (Lesson, Illu s tr . de
Zool. PI. 37) is naai- een te veel van de epidermis ontbloot en dóór den wijngeest verbleekt voorwerp gemaakt, dan
dat men omtrent dit dier iets met zekerheid zoude kunnen beslissen. Volgens opgaaf der Heeren Duméril en Bibron
(Erp ét. g én ér. V. 3. p. 489) zoude ook Monitor bivittatus op de Molukken voorkomen.
- (§) -Volgens het zeggen der inlanders vindt men de fraaiste en zeldzaamste soorten aan dé kusten van Saparoea.
In groote hoeveelheid'verzamelen zij vooral de verschillende porselein-hooms (Gypraea) en andere verwante soorten,
met fraaije, gladde schelpen (V o lu ta , O liv a , Mitra, C a n c e lla r ia , M a r g in e lla , T e r é b e llum , O v u la , E b u rn a ,
Conus enzv.). Voorts zulken, welke door zonderlingheid van vorm uitsteken (Murex, S tr om b u s , P te r o c e r a ,