is het bosch, zuidwaarts tot aan de oevers der Soengi Sioeng (*), met voetpaden doorsneden. — Eenige uren
liooger vereenigt zich met de Soengi Karauw, de Soengi Pako, die insgelijks uit de oostelijke bosschen
te voorschijn treedt en aan welker boorden, op den afstand van omtrent een’ halven dag reizens, een
gehucht van denzelfden naam, met een 150-tal Dajakkers gevonden wordt. Het water der Soengi Pako
heeft gewoonlijk eene vuil wit- of geelachtige kleur* dat der Karauw daarentegen is donker bruin of
zwartachlig. De bosschen langs de Soengi Karauw zijn overvloedig van bindrotting voorzien, wordende
er dan ook van dat voortbrengsel veel naar Moew&ra-bahan, en van daar verder naar Banjermasing
uitgevoerd. Boven de uitwatering der Soengi Pako vernaauwt zich de bedding der rivier Karauw
allengskens tot de helft der vroegere breedte, en worden tevens hare kronkelingen korter en hare oevers
ccnigzins liooger, latende dezen, vele bebouwde of bebouwd geweest zijnde plekken gronds zien. Weldra
komt men aan de Kampong Ketap, ook somwijlen Kampong Karauw genaamd, 11 huizen en 80—90
zielen tellende. Ketap wordt alleen door Pekoempaijers bewoond, van welke de reeds genoemde Bakal
Bodin het opperhoofd is. Nog een paar uren verder de rivier op, vindt men, in de kleine Kampong
Moente, de laatste O ra n g I s la m of Mohammedanen. Nader bij de bronnen der Soengi Karauw en
langs andere afgelegene, kleine boschrivieren, treft men niet, dan hier en daar Dajakkers in l&dang’s
aan. Yan de Kampong Moente zal een voetpad naar Tabalong, aan de Nagara-rivier, geleiden. De
geheele bevolking langs de Soengi Karauw en aan de oevers harer zijspruiten, zoo in gehuchten als in
boschvelden verspreid, wordt op 1200—1500 zielen geschat; uit dit geheele distrikt wordt echter slechts
door 148 mannen aan de Regering hoofdgeld betaald.
Drie dagen lang had ik mij te vergeefs aan de Moewêra Palandauw opgehouden, ten einde een
groot voorwerp van den nieuwen gaviaal of B o e d ja sa p it magtig te worden, zoodat ik, op den 25slcn
september, besloot, tot den terugtogt over te gaan. Het water der Soengi Karauw was intusschen
eenige voeten gevallen, en het was dus niet zonder gevaar, van met onze praauw op eenen boomstam
te stooten en om te slaan, dat ik langzaam en met veel omzigligheid, in de ruime en diepere bedding
der Doeson geraakte, die ik vervolgens tot bij de Kampong Moewèra-poenin afzakte. Den volgenden
ochtend zette ik de vaart voort tot Koewala-pattai, waar ik, volgens afspraak, Dr. Korthals
aantrof, die mij was vooruitgereisd en middelerwijl een gedeelte der Soengi Pattai had onderzocht;
wij voeren toen gezamentlijk verder naar beneden en dè Kwêla Andjaman in, naar het gebied der
Bejadjoe’s.
Omtrent den loop van de zoogenaamde kleine Dajak of rivier van Poeloe-petak, hare vertakking met
de Doeson en Soengi Kapoeas, hare verschillende namen enzv., hebben wij reeds het eèn en ander
aangeteekend (-f), en onze algemeene kaart levert een aanschouwelijk beeld op van het geheele deltaland,
alsmede van de menigte dorpen en gehuchten, langs de beide oevers der Soengi Bejadjoe. Het
aantal dier dorpen en gehuchten gaat tot ruim dertig. Yelén zijn ons onder eenigzins andere namen
door de bewoners opgegeven, dan men op de kaart en in het dagboek van den Overste von Henrici
(*) Zie bl. 356.
( f ) Zie bl. 340.
vermeld vindt; deze afwijkingen meenen wij grootendeels aan verkeerde opvatting of onjuiste spelling
te moeten toeschrijven, ofschoon wij, der: waarheid getrouw, gaarne hulde brengen aan de groote
naauwkeurigheid, welke wij in het overige topographische en statistieke gedeelte van zijnen arbeid
gevonden hebben.. Sommige gehuchten aldaar, tellen ondertusseben sleèhts 2—3 huizen; anderen
een 6- of 8-tal; zelden meer. De huizen staan meestal 3 of 4 voet boven den grond op palen, hebben
eéne lage deuropening en ettelijke kleine venstergaten, en zijn van binnen gewoonlijk, door ligte beschotten,
in onderscheidene vertrekken verdeeld, waarvan het grootste tot gemeenschappelijk gebruik
is bestemd en de kleine tot afzonderlijke slaapkamertjes dienen voor de vrouwen én gehuwde lieden.
Behalve het houten geraamte, hebben de huizen schier doorgaans, even als die der inboorlingen en
Chinezen te Banjermasing (*)> wanden van k d d jd n g , terwijl zij met d ta p van den nipa-palm gedekt
zijn; van enkelen slechts bestaan dé wanden uit gespleten bamboesriet of wel uit ruwe planken., Over
het algemeen kan men van de huizen der Bejadjoe’s aanmërken, dat zij eén luchtig, bouwvallig en
dikwerf morsig aanzien hebben. Sommige gehuchten zijn rondsom door hooge palissaden van nibong-
stammen versterkt (-f-); andere echter van alle zijden open en toegankelijk. De bévolking woont daar
te digt bijeen en is te talrijk, dan dat zij vreés zou behoeven te voeden voor dei aanvallen van zwervende
benden Dajak Pari. In vele dorpen ziet men, verschillende lijk- en knekelhuisjes,. S a n to n g ra u o e n en
S a n to n g ’ toêlang genaamd; (§), alsmede zware, op zichzelven staande palen mét wanstaltige mensche-
lijke aangezigten en somtijds met geheele menscheribeelden, welke in het algemeen met den naam
Ham p a to n g bestempeld worden Q . Andere palen weder, onder den naam, van S in g a r a n óf P a n ja n -
g a r a n bekend, zijn, aan het boveneinde, van een’ grooten, aarden pot (sitoen o i g o e tji) en, boven
dezen, met een’ breeden eh hoogeri, waaijervormigen kam van latwerk voorzien (4-); terwijl op de nokken
der huizen niet zelden houten vogels prijken, inzonderheid neushoornvogels (**), bjj dè Bejadjoë’s
T in g a n g genaamd, en ook binnen de woningen allerlei afgodische en tot talisman strekkende voor-
Z iep . 336.
(-J-) Zie het gehucht Palangai, PI. 53.
($ ) Zie PI, 6 0 , fig. 6 en 8. Het woord santong wordt verklaard .door het Javaansche sentong, een v e r tr e k ,
kamer; rauoen óf roöen noemen de Bejadjoe’s cehe do od k ist,'u it een trogvormig uitgehooid stuk booms tarn bestaande
;' doch1 wanneer de kist uit onderscheidene planken is zamengesleld, wordt zij kakoéroeng genoemd;’ toêlang bé-
ièekeht: b e e n , g eb e en te .
(^) Er.,zijn mannelijke en vrouwelijke Hampatong’s ,* d e . vrouwelijke zijn, behalve door onderscheidene andere
bijzonderheden, vooral gekenschetst, door sterk, gevormde en vooruitstekende borsten. In de grootte der Ham-
patong’è heerscht evenveel verscheidenheid als in hunne gedaanten. Mén vergelijke ten deze de onderscheidene
wanstaltige menschenbeelden op PI. 5 2 , een gezigt op dè Kampong Goena of Paloendèé-j zoo als dit dorp op onze
kaart heet, bevattende,, en PI. 6 0 , fig. 1 1 , 13 en 14; de;- twpe laatste rfiguren zijn naar; -voorwerpen van .sleelits
tusschen de 2 voet en 6..duim. (Rijnl.). hoogte vervaardigd en.strekten tot afwering van zekere schadelijke invloeden
binnen de woningen; fig. 11 daarentegen is een Hampatong van omtrent 12 voet. hoogte. Sommige berigtgevers
beschouwen de Hampatong’s als a fg o d sb e e ld en ; maar volgens de beteekenis van hunnén naam, vertegenwoordigen
zij d ie n s tk n e c h t e n , zijnde dié naam zeer waarschijnlijk, door zamentrékking gevormd', uit de Maleische woorden
ham ba, éen dieriaarj onderhoorig.e,;en patong,! een beeld* ,■
(4-) Zie PI. 5 2 , in het midden der afbeelding, de twee hooge, met houten vogels en vlagjes versierde Singai:an’s.,
ter weêrszijdeü van een Santong toêlang, en PI.6 0 , fig. 1 0 , waarvan de paal met het latwerk bijna 16 voet.hoogte had.
(**) PI. 6 0 , fig. 2 en 3 ; beide figuren op een tiende.der natuurlijke grootte; geteekend. De Tingang wordt als
een invloedrijke geluksvogel beschouwd.
Land- en Volkenkunde. 101