ontwaart men de mondopening der Soengi Pattai, die zich in een’ buitengewoon stompen hoek van
bijkans 150 graden, met de Doeson vereenigt (( *(§)*). Behalve deze weinige huizen, behooren echter nog
onderscheidene, hier en daar in de omliggende lédang’s verspreid staande woningen, tot het dorp
Kwdla-pattai, welks bevolking, in het geheel, nagenoeg 150 zielen sterk is. Yele van hen woonden
voorheen bij den noorder mond der Soengi Makatip, van waar zij allengs herwaarts verhuisden. De
meeslen leven van den landbouw en van alles, wat land en water uit de rijken der dieren en der planten
te dien einde bruikbaars opleveren. Wij vonden aldaar eenen inlandschen Djoeroetoelis (-J-), die door
den Resident belast wras met het nazien der reispassen van de op- en afvarende vaartuigen, en in het
algemeen met op de inboorlingen dier streken een oplettend oog te houden en voor de handhaving van
orde en rust zorg te dragen. — Tijdens ons bezoek waren de oevers der Doeson, vooral die der regter zijde
en in den omtrek van het dorp Kwdla-pattai, acht of tien voet boven de rivier verheven. In de west-
moeson zoude echter de rivier somwijlen zoodanig stijgen, dat zij, allerwegen buiten hare bedding
tredende, het geheele land als in eene zee verandert. Herten en wilde zwijnen ontvlugten alsdan de
onderloopende bosschen en zoeken elders en tot zeer nabij de menschelijke woningen, een droog plekje
gronds op, dat eene veilige rustplaats en eenig voedsel aanbiedt. De vaart stroomopwaarts der Doeson,
is in dat tijdperk natuurlijk zeer ongemakkelijk en langzaam, wegens de drift van het water, de vele
ontwortelde hoornen en oude stammen, welke de vloed medesleurt, en door het gevaar van met de
praauw buiten de bedding der rivier te geraken en haar tegen een’ boomstronk lek of te morzel
te stooten.
De Soengi Pattai, welke tot de grootere oostelijke zijrivieren behoort, vereenigt zich op 2°0/ Z. breedte
met de Doeson. Niet ver boven hare uitwatering stort zich, aan de noordzijde, de Soengi Sihong of
Sioeng (($), ook wel Soengi Napo genaamd, in de Pattai-rivier. Beiden zijn nagenoeg even breed, te
weten, gemiddeld omtrent 130 voet. Op den afstand van een’ hal ven dag opvarens, splitst zich de
Soengi Napo of Sihong in twee armen, van welke de linker in verbinding met de Doeson staat, terwijl
de oostelijke tak, onder den naam Soengi Karampas, langs de Kampong’s Kawatang en Telang heen-
stroomt. Tusschen deze gehuchten, die ongeveer tweehonderd-vijftig zielen tellen, vereenigt zich met
de Soengi Karampas, een andere riviertak, meer hepaaldelijk Soengi Sihong gebeeten, aan welks boorden
de Kampong van denzelfden naam, benevens nog een drietal gehuchten gelegen zijn, gezamentlijk door
ruim driehonderd Dajakkers bewoond wordende. Yan de Kampong Sihong loopt een pad oostwaarts
door het bosch, naar het zes huizen en tweehonderd-zestig zielen sterke dorp Tadjoe. Deze topogra-
pbische berigten steunen alleen op de mededeelingen der inboorlingen. Langs de Soengi Pattai echter,
is de Overste von Henrici opgevaren tot bij het dorp van dien naam, en zijne aanteekeningen komen
hoofdzakelijk op het volgende neder. Een eind weegs boven de plaats, waar de Soengi Napo in de
Soengi Pattai uitloopt, vindt men, onder anderen, ter noordzijde de opening van den doortogt naar
(*) De Doeson namelijk loopt uit het N. W. naar het Z. O., terwijl de Soengi Pattai in de rigting W. 14 N. daarin
uitstroomt. De wateren van heide rivieren stroomen derhalve in een’ vrij scherpen hoek, van 31 graden; S?gen
elkander in.
(-J-) Dit Maleische woord beteekent letterlijk een sch r ijv e r , kle rk .
(§) Op de kaart leest men verkeerdelijk Sieang.
een klein meir, Dano Menteng; en eenigzins hooger ontwaart men, aan den zuidkant, de monding
van de naauwe en zeer kronkelende Soengi Sepoedjoer, langs welke men, met kleine vaartuigen, uit-
de Pattai-rivier in het meir Paminggir kan oversteken. Hooger de Soengi Pattai op, wordt zij aanmerkelijk
smaller, ondieper en slingert zij zich aanvankelijk nog een tijdlang door het bosch, vervolgens
door eene opene en zeer moerassige grasvlakte, Pddang Sidik (*) genaamd, van omtrent een uur lengte
bij een derde van een uur breedte en van vele natuurlijke kanalen doorsneden; later hervat zij hare
kronkelingen in tallooze korte boglen door het bosch, hetgeen, gevoegd bij de allengs smaller wordende
bedding, ten laatste tot slechts tien of twaalf voet, en de menigte stammen, die vaak als slagboomen
dwars over het water liggen, de vaart zeer langdurig en moeijelijk maakt. Alvorens men aan de Pddang
Sidik komt, wordt men verrast door een’ kleinen heuvel, Tambak Tamian gebeeten, die midden uit deze,
wijd en zijd lage en in de west-moeson meestal meer of min onderloopende, landstreek oprijst en, naar
het schijnt, gedeeltelijk uit gesmolten poelerts (-f) bestaat. Hij is met bamboesriet en verschillende
vruchtboomen bewassen, en schijnt, blijkens de veelvuldige achtergeblevene sporen, in den regentijd en
bij sterke overstroomingen, eene zeer gezochte wijkplaats voor het wild te zijn. Een andere, eenigzins
lager heuvel van soortgelijken erts, zoude ook niet ver boven de vereeniging der rivieren Napo en
Pattai gevonden worden. — De Kampong Pattai bevat 130 inwoners en zeven huizen. Deze liggen
op de reeds eenigzins hoogere en niet aan overstrooming blootgestelde oevers der rivier van denzelfden
naam, eene dagreis boven hare uitwatering in de Doeson. Even voorbij dit dorp verdeelt zich de rivier
in twee takken, waarvan de linker Soengi Kiwa of Ringin, en de oostelijke Soengi Tjar genoemd wordt.
Den laatsten een’ halven dag oproeijende, komt men aan de Kampong Tjar, uit vier huizen en 70 inwoners
bestaande j van die plaats, gelijk ook van het dorp Pattai, loopt een landweg naar de Kampong’s
Kalowa, Djankong en meer anderen, op het grondgebied van den Sultan aan de Nagara-rivier. Aan de
Soengi Kiwa of linker rivierarm, twee uren verder opwaarts, ligt de Kampong Tamian-lajang, drie
huizen en 30 bewoners tellende; terwijl nog eenige uren hooger, in vier huizen, die het gehucht
Karangking vormen, 75 Dajakkers wonen. De geheele bevolking der Soengi Pattai en van de in haar
vallende kleinere rivieren en spruiten, kan op 1200 zielen worden geschat, van welk getal het meeren-
deel, vooral in de hoogere streken, uit heidensche Dajakkers bestaat.
(*) Pddang beteekent e e n e .v la k te , zonder boomen; sidik y z o e k e n , o n d e r z o e k e n , n a sp eu r en , hetgeen
wel op de vele, door die vlakte heenloopende rivier-armen zal doelen, te midden van welke men gemakkelijk
verdwalen kan.
(■f) S um p fe r z . De Heer von Henrici schrijft in zijn Dagboek: E iS en sch la ck en , en merkt daarbij aan, dat
door hem op verscheidene plaatsen gegraven, doch niets anders gevonden was; dan kleine stukken van S c k la c k e n ,
waarvan de aanmerkelijkste de grootte hadden van eene kinderhand.. Hij zegt voorts, van de inlanders niet te hebben
kunnen vernemen, van waar of van wien deze groote hoeveelheid ijzerschuim afkomstig zoude kunnen zijn, en dat
hem dienaangaande alleen fabelachtige mededeelingen waren gedaan omtrent eertijds daar gewoond hebbende kolonisten.
Volgens hetgeen hem door het dorpshoofd Peubakel S&leh was verhaald geworden, zoude, in overouden tijd, zekere
prins van Banjermasing, Raden Soêra Pandê genaamd, het voornemen hebben gehad van daar eene B en ow a -b e si
te doen ontstaan. Het Maleische woord y j benowa of benoéa, beteekent: la n d s tr e e k , o o rd , g ew e s t; best
ijzer; radén [Javaansch: radhén] = v o r ste lijk e p r in s; soêra [Sansk. en Jav.] = d a p p e r , een h e ld ; pandê
ervaren, ku n d e [van het Sanskritsche <rtrr panda, w ijsh e id , v e r sta n d ]: dus een fraai klinkende naam voor een
denkbeeldig personaadje, dat een la n d van ijzer wilde vormen.
Lans- en Volkenkunde. 90